Search
Close this search box.
Search
Close this search box.

In gesprek met John Heitinga

It’s official: Ajax heeft John Heitinga aangesteld als interim-trainer. Heitinga heeft het ver geschopt: prijzen gepakt met Ajax, uitgeroepen tot Voetballer van het Jaar, gespeeld in drie grote voetballanden, meegedaan aan vijf eindtoernooien, en met 87 caps en 7.031 speelminuten staat hij in de top van Oranjespelers met de meeste interlands. MASTERS ging eerder al in gesprek met de nieuwe trainer.
Fotografie & styling: Rahi Rezvani

DE EERSTE VOETBALSTAPJES

Uit wat voor gezin kom je? “Een liefdevol, warm gezin. We hadden het niet breed, maar waren wel tevreden met wat we hadden. In het weekend mochten mijn zus, Natasja, en ik een fles prik en een zak chips uitzoeken en dan gingen we een film kijken – dat was onze filmavond. Mijn moeder heeft heel veel baantjes gehad, zij zorgde voor de inkomsten. Mijn vader was vooral met mij op pad: ik zat al vanaf mijn zevende bij Ajax en hij reed me steeds van Alphen aan den Rijn naar Amsterdam en weer terug.”

Wat zijn je vroegste herinneringen? “Dat we in de weekends altijd naar mijn opa en oma in Ter Aar gingen. Zij komen uit Indonesië. Mijn vader is daar ook geboren, in 1957, in Jakarta. Ik ben er één keer geweest, toen ik met Oranje een vriendschappelijke wedstrijd tegen Indonesië speelde. In 1958 is het hele gezin van opa en oma naar Nederland gekomen. Mijn vader heeft vijf broers, dus ik heb een grote familie. In de weekends en op feestdagen kwam iedereen altijd samen bij mijn grootouders. Op verjaardagen maakte mijn oma steevast een Indische rijsttafel klaar. Verder herinner ik me dat ik altijd een bal onder de arm had. Toen ik mijn eerste bal kreeg van mijn ouders, ging ik er zelfs mee naar bed. Mijn bal en ik waren onafscheidelijk. Ik was alleen maar aan het voetballen. Dat had ik van mijn vader. Hij voetbalde in het eerste van ARC. Hij kon goed spelen, maar vooral als het mooi weer was – hij was een echte mooiweervoetballer. Hij was ook jeugdtrainer bij ARC. Niet van mijn elftal, maar ik mocht ook met het zijne meetrainen. Ik trainde echt heel veel, was de hele dag op het voetbalveld te vinden. En als ik niet aan het voetballen was, dan was ik aan het slootje springen, boompje klimmen, ’s winters aan het ravotten op het ijs… Ik was altijd buiten.”

Waar brachten jullie de vakanties door? “Bij mijn opa en oma, daar logeerde ik dan zes weken. We hadden geen geld om naar het buitenland te gaan. Vaak kwam er ook nog een neefje logeren. Prima vakanties, hoor.”

Wat voor leerling was je? “Een gemiddelde leerling, vrij gedisciplineerd, geen moeilijke jongen. Ik heb mijn mavodiploma gehaald. Volgens mij had ik wel een hoger niveau aangekund, maar ik was in alles op voetbal gericht. Als kind al wist ik: ik wil profvoetballer worden.”

Had je vroeger idolen, posters boven je bed hangen? “Nee, dat niet. Wel herinner ik me dat het Nederlands elftal op 21 mei 1990, in de aanloop naar het WK in Italië, een oefenwedstrijd tegen ARC speelde (3-0 winst voor Oranje; red.). En dat ik daar rondliep met zo’n Gullit-pruik op.”

Wat waren jouw eerste voetbalstapjes? “Ik heb van 1987 tot 1990 bij ARC gespeeld. Omdat ik erboven uitstak, belde mijn moeder naar Ajax. Ze kreeg jeugdleider Henk van Teunenbroek aan de telefoon. Die bewonderde haar initiatief, maar zei dat ik toch echt gescout moest worden en anders moest proberen me via de talentendagen in de kijker te spelen. ‘Maar hij kan heel goed voetballen. Kan hij niet als verjaardagscadeau een keer meetrainen?’ In eerste instantie bleef het bij nee, nee, nee. Maar mijn moeder is een volhouder. Uiteindelijk zei meneer Van Teunenbroek: ‘Nou okay, kom maar langs dan.’ Ik heb twee trainingen meegedaan en toen mocht ik blijven. Ik vond het helemaal geweldig, alleen moest ik nu vier keer in de week naar De Meer in Amsterdam. Tot drie uur had ik school, om een uur of vijf begon de training, tegen Goede Tijden, Slechte Tijden kwam ik weer thuis – zat ik met mijn bordje op schoot. Ik het begin moest ik eraan wennen dat ik weg was van de vertrouwde omgeving, van al mijn vriendjes. Maar uiteindelijk maakte ik bij Ajax ook snel vrienden.”

Toen jij dertien was, gingen je ouders scheiden. “Achteraf was dat het beste voor iedereen. Maar op dat moment vond ik het verschrikkelijk. Ik wilde natuurlijk het liefst dat ze bij elkaar bleven. Voetbal was mijn uitlaatklep. Het was zo geregeld dat ik doordeweeks bij mijn moeder was en in de weekends bij mijn opa en oma. Voor de trainingen maakte ik gebruik van de Ajax-bus, mijn vader bracht me naar de wedstrijden. Ik zag hem best veel, want we speelden ook vaak doordeweeks en bovendien zat ik op een gegeven moment bij de vertegenwoordigende jeugdelftallen van Oranje.”

Hoe heb jij de jeugdopleiding van Ajax ervaren van 1990 tot 2001? “Heel professioneel en zelfstandig. Bij ARC werd je na een wedstrijd nog afgedroogd door je ouders, die meegingen de kleedkamer in. Bij Ajax gaat dat niet zo, hoor. Je ouders kom je in de kantine wel weer tegen. Tijdens mijn jeugdopleiding was Ajax het beste team ter wereld. In 1992 hadden ze de UEFA Cup gewonnen, in 1995 de Champions League, in 1996 hadden ze de finale van de Champions League gehaald. Overal waar je kwam, keken ze tegen je op.”

Wie van jouw lichting hebben het gered? “Van de E2, waar ik begon, hebben alleen Wesley Sneijder en ik het gered. In principe is het al veel als één per elftal het haalt. Het topvoetbal is een piramide, en de top is niet voor iedereen weggelegd. Sommigen komen er met een omweg. Kijk maar naar Virgil van Dijk, die heeft nooit bij een Nederlandse topclub gespeeld. Of Quincy Promes, die na zes jaar werd weggestuurd uit de jeugdopleiding van Ajax. Ook Pablo Rosario werd te licht bevonden. Uiteindelijk is hij via Almere City bij PSV uitgekomen.”

Wat betekende Ajax in die tijd voor jou, was jij supporter? “Ja. En niet alleen ik, maar de hele familie. Met mijn vader ging ik af en toe naar een wedstrijd in De Meer, Vak H, of in het Olympisch Stadion. Ik heb ook wel voorwedstrijdjes gespeeld. Mijn opa was mijn grootste supporter. Elk krantenknipsel waarin ik sta, heeft hij bewaard. Plakboeken vol. Alles heeft hij van mij verzameld.”

Hoe heb jij het winnen van de Champions League in 1995 beleefd? “Ja, geweldig. Ik heb de wedstrijd thuis gezien, in de Tolstraat. Ik had mijn Ajax-shirtje aan, shawl om. Fantastisch! Trots! Na de huldiging op het Museumplein kreeg ik de kans om met de beker op de foto te gaan. Super!”

Dat was in de tijd van Marc Overmars, Edwin van der Sar, Ronald de Boer, Michael Reiziger, Winston Bogarde… Tegenwoordig zijn zij collega’s van je. Is dat niet gek? “Ronald maakt als individueel trainer deel uit van de staf van Ajax O19. In het begin was dat wel wennen. Hij was een van de jongens tegen wie ik opkeek. Zij hadden de Champions League gewonnen, zij waren Ajax 1.”

Zij zitten er mede door de fluwelen revolutie die Johan Cruijff in 2010 heeft geïnitieerd. Hoe keek jij destijds tegen die ontwikkeling aan? “Op dat moment speelde ik bij Everton, ik maakte het van een afstand mee, weet niet precies wat zich op de werkvloer afspeelde. Wel heb ik Cruijff in die tijd ontmoet. Ik was met mijn gezin in Barcelona, een paar daagjes ertussenuit. Toen wij ons van het hotel naar de luchthaven lieten brengen, kwamen we erachter dat de oppas onze paspoorten was vergeten. Vrienden van ons die in hetzelfde hotel zaten en een latere vlucht hadden, zijn meteen achter ons aan gereden om de paspoorten te brengen. Iedereen zat al in dat vliegtuig, het wachten was op de familie Heitinga. En wie zat ook op die vlucht? Johan Cruijff. Of hij het had gehoord van de KLM-crew, weet ik niet, maar toen wij hollend bij de gate aankwamen, stond hij ons daar op te wachten: ‘Je moet wel op tijd zijn, Heitinga!’ Het toeval wilde dat ik ook nog eens naast hem zat. Hij vertelde mij dat hij naar Amsterdam ging voor de fluwelen revolutie. Ik had hem van alles willen vragen, maar vooral hij voerde het woord. En Cruijff ga je niet zomaar onderbreken.”

Een andere speler van het Gouden Ajax was jouw begeleider vanaf je vijftiende. Wat voor rol heeft Sjaak Swart in jouw carrière gespeeld? “Ik had altijd een heel warme band met hem, en nog steeds. Hij had het beste met me voor, deelde zijn kennis, stond altijd voor me klaar. Kom niet aan mijn jongens, dat is Sjaak. Hij was er ook voor me wanneer ik geblesseerd was. Het gaat in het voetbal altijd om presteren. Als je speelt, heb je aandacht. Ben je geblesseerd, dan word je al snel vergeten. Maar niet door Sjaak, die vergat je echt niet. Was ik in Zeist aan het revalideren, dan kwam hij langs. Om een broodje te eten, even met me te praten, kijken hoe het met me ging. Ik heb hem nooit gezien als zaakwaarnemer. Sjaak is gewoon Sjaak.”

En Ruud Krol zou jij als assistent-trainer van Ronald Koeman meemaken. Wat heb jij van hem als verdediger geleerd? “Ik heb veel zwart-wit beelden van het Gouden Ajax gezien. Krol was kneiterhard en heel goed in inzichtelijk verdedigen – hoe moet je staan? Daar hadden wij het over. Met inspraak van hem maakte Koeman mij op 21-jarige leeftijd aanvoerder van Ajax. In het begin van mijn carrière heb ik veel aan Krol gehad.”

AJAX (2001 – 2008)

Op zeventienjarige leeftijd, op 26 augustus 2001, maakte jij je debuut in Ajax 1 uit tegen Feyenoord. Een jaar daarvoor was je nog ballenjongen… “Tijdens een jeugdtoernooi in Toulon ontving ik in het spelershotel een fax van Ajax, waarin stond dat ik in het seizoen 2001-2002 A-selectiespeler zou zijn. Die zomer speelde ik onder leiding van bondscoach Louis van Gaal het WK voetbal onder 20 in Argentinië, waar we de kwartfinale haalden. De hele voorbereiding op het nieuwe seizoen was ik erbij. Speelde ik plotseling met jongens als Richard Witschge, Cristian Chivu, Nikos Machlas… Ging het in de jeugd nog om ontwikkelen, nu moest je presteren. En in plaats van een paar honderd man, zaten er 50.000 man op de tribune. Voor de wedstrijd tegen Feyenoord, speelronde drie, zat ik bij de selectie. In de 68e minuut kreeg Hatem Trabelsi een rode kaart. Vlak daarvoor had ik nog nieuwe schoenen voor André Bergdolmo uit de kleedkamer gehaald, omdat een nop was afgebroken. Ik nam net weer plaats in de dug-out, toen Co Adriaanse zei: ‘Warmlopen.’ Ik heb drie keer heen en weer gelopen, toen kwam ik erin. Een volle Kuip, een mooier debuut kun je je niet wensen. Ontlading, spanning: alles voelde ik tegelijkertijd. Voor de eerste de beste actie kreeg ik geel, toen ik Pierre van Hooijdonk een keekie gaf. We wonnen met 2-1. En ook al de jaren daarna zou ik nooit van Feyenoord verliezen.”

Wat veranderde voor jou sinds die dag? “Mijn status. Ineens stond ik in de spotlights, werd mijn naam genoemd in de krant, op televisie, in de voetbalmagazines. Maar al snel verdween ik weer uit de spotlights: ik raakte geblesseerd. Dat gebeurde tijdens de warming-up voor de wedstrijd tegen NAC, op 18 november. Ik draaide weg en verdraaide mijn rechterknie. Het bleek om een meniscusblessure te gaan. Ik onderging een operatie in het VU. Die was niet helemaal goed verlopen, want ik liep een bacteriële infectie op. Moest ik drie maanden later weer onder het mes, dit keer in het AMC. Mijn knie had toen al redelijk wat schade opgelopen. Ik heb hem nooit meer helemaal kunnen strekken en buigen. Na nog eens drie maanden revalideren maakte ik mijn rentree, op 29 augustus 2002, thuis tegen – weer – NAC. In de rust viel ik in voor Cristian Chivu. Rond de 80e minuut: een aanval van NAC bij de zijlijn. Ik maak een sliding. Eigenlijk moet ik met mijn rechterbeen instappen, maar dat doe ik met mijn andere been. De tegenstander klapt tegen mijn knie aan. Ik wist gelijk: dit is niet goed. Toch heb ik de wedstrijd uitgespeeld – ik wilde er niet aan geloven dat ik weer geblesseerd was. Toen ik in de kleedkamer kwam, zat mijn knie al vol met vocht. En ik zag de dokter, Edwin Goedhart, met zijn hoofd schudden. Ik heb eerst een potje staan huilen samen met Rafael van der Vaart. De volgende dag kwam de bevestiging: de voorste kruisband van mijn linkerknie was afgescheurd.”

Moest je wéér onder het mes… “Ik koos ervoor om me in Colorado te laten opereren door specialist Richard Steadman. Bijna alle grote sporters die hun voorste kruisband hebben afgescheurd, heeft hij geopereerd, onder wie Ronaldo, Ruud van Nistelrooij en Giovanni van Bronckhorst. Na de operatie begon het lange revalidatietraject: er stond een half jaar voor. Ik heb er bewust voor gekozen om dat in Zeist te doen. Als je dat op de club doet, kom je in een omgeving waar iedereen vrolijk is en met elkaar dolt. Terwijl ik mijn ding alleen moest doen. In Zeist was ik tenminste samen met lotgenoten: John Nieuwenburg, Ebi Smolarek…”

Elk nadeel heeft zijn voordeel. Heeft een periode van revalideren dat ook? “Ja, je wordt er mentaal sterker door. En ik kreeg voor het eerst te maken met krachttraining. De jongens van nu zijn daar veel verder in. Ik zat in Zeist vooral in het krachthonk. Het dagelijks werken met die apparaten heeft mijn lichaamskracht en explosiviteit vergroot. Zo heb ik mijn startsnelheid bijvoorbeeld verbeterd. En ik heb aan mijn zwakke been gewerkt – passes met links waren nu veel zuiverder. Ik heb niet alleen gerevalideerd om fit te raken, maar ook om een completere voetballer te worden.”

Hoe heb jij je na vijftien maanden blessureleed teruggeknokt in het eerste? “Dat was nog wel een onzekere periode. Om te beginnen had ik de twijfel of ik wel geschikt was voor topsport. Daarnaast draaide Ajax goed – het had een centrum dat functioneerde en haalde de kwartfinale van de Champions League. Toen ik terugkwam, was er weliswaar plek voor mij in de selectie, maar aan spelen kwam ik niet toe. Ik heb Koeman aangegeven dat het voor iedereen misschien het beste was als ik een jaar verhuurd zou worden. Ik was al min of meer akkoord met Vitesse. Doordeweeks zou ik nog een benefietwedstrijd in Zweden spelen, om me vervolgens twee dagen later in Arnhem te melden. Maar die wedstrijd speelde ik zo goed dat Koeman zei: ‘Jij gaat helemaal niet weg.’ Vanaf dat moment was ik basisspeler. En kort daarna, op 18 februari 2004, vier maanden na terugkeer van mijn revalidatie, debuteerde ik in het Nederlands elftal tijdens een oefenwedstrijd tegen de VS (1-0 winst; red.). Dat jaar heb ik verder alles gespeeld. We werden kampioen van Nederland.”

Zoals je al zei kun jij je rechterbeen niet meer volledig strekken en buigen. Hoe heb je dan toch topsport kunnen beoefenen? “Goeie vraag. Voor voetbal kwam ik er net mee weg, denk ik. Maar ik heb me weleens afgevraagd waar ik terecht zou zijn gekomen als ik die blessures aan mijn knieën niet had gehad. Tijdens de hele jeugdopleiding sloeg ik elftallen over, op mijn zeventiende debuteerde ik in Ajax 1. Maar vanaf mijn achttiende functioneerden mijn knieën niet meer 100 procent.”

Hoe ben jij door alle medische keuringen gekomen? “Ik heb artsen en fysiotherapeuten weleens zien denken: wat ligt hier nou op de behandeltafel? Maar feit is dat ik sinds die drie operaties vrijwel geen training of wedstrijd heb overgeslagen en nooit meer geblesseerd ben geraakt. Dat zal hebben meegespeeld. En ik heb bijna altijd mijn transfer gemaakt op de laatste transferdag. De clubs hadden niet veel tijd meer om een andere speler aan te trekken.”

Dit artikel is afkomstig uit MASTERS MAGAZINE #42.