Search
Close this search box.
Search
Close this search box.

‘Ik beken kleur, ik beken klank’

Zangeres Karsu Dönmez verloor veel familieleden door de aardbeving in Turkije en zong gisteren tijdens de nationale actiedag van Giro555 de emotionele Turkse ballade ‘Waar ben je dan?’. Ze droeg dit lied op aan haar overleden nichtje Tuna. Doneren aan Giro555 kan nog steeds. MASTERS sprak Karsu in 2020, een dag na een intiem optreden in het Amsterdamse College Hotel. Een openhartig interview over haar achtergrond, passie en vechtersmentaliteit.
Rahi Rezvani

Doneer nu aan Giro555.


Je bent vernoemd naar de geboorteplaats van je ouders, Karsu Köyü. Kom je daar weleens?

“Vroeger brachten we daar elke zomervakantie door. Dat hebben mijn ouders heel bewust gedaan. Zij wilden ons laten zien hoe het ook hadden kunnen zijn: wonen in een dorp, waar je naar de boer moet als je melk wilt. Een aantal weken per jaar zaten wij midden in de natuur, hadden we helemaal niets, back to basics. Niet dat we heel erg verwend zijn, hoor, maar in Nederland heb je veel meer kansen. Karsu is in het Turks best een artistieke naam. Sterker: veel mensen denken dat het mijn artiestennaam is. Het betekent ‘sneeuwwater’. Laat ik nu net juist van de zomer houden, haha.”

Hoe was je jeugd?

“Mijn ouders hebben ons heel erg divers willen opvoeden en brachten ons met kunst, cultuur en sport in aanraking. Mijn zusje en ik zijn allebei wedstrijdzwemster geweest – zij is nu zwemdocent – en we zaten allebei op muziekles. Verder vond ik het leuk om jurken op papier te ontwerpen en droomde ik ervan dat ik ooit zulke jurken zou dragen. Toen ik acht was wilde ik het liefst in de toekomst kunnen zien hoe het mij op mijn dertigste verging. En nu zou ik terug willen in de tijd om tegen mijn achtjarige ik te zeggen: ‘You did it! Je staat met die glitterjurk op het podium.’”

Op zesjarige leeftijd wilde je al pianiste worden.

“Ik had op televisie een man met wapperend haar gezien die piano speelde en wist: dat ga ik ook doen! Later kwam ik erachter wie die man was: Jan Vayne. Vooral de passie in zijn spel sprak mij aan. Het heeft even geduurd voordat mijn ouders overtuigd waren. Eerst heb ik een jaar cello en klarinet geprobeerd. Maar ik wilde nog steeds piano. Dat kost wat, terwijl mijn ouders net voor een autootje spaarden. Uiteindelijk kwam er een witte leasepiano in huis. ‘Pas als je Für Elise kunt spelen, beslissen we of we de piano houden’, zei mijn moeder. Binnen enkele weken speelde ik het uit mijn hoofd. De auto moest nog even wachten, haha.”

Wie was jouw grote voorbeeld?

“Chopin was mijn grote held, vanwege de mooie sierlijke lijnen.” 

Had je al meteen een eigen sound?

“Al op jonge leeftijd kon ik liedjes analyseren, omdat ik inmiddels leerde produceren, liedjes bouwen. Met mijn hang naar klassiek, mijn ouders met hun eigen muziekkeuze en een zus die hiphop luisterde, proefde ik van de verschillende keukens in de muziekwereld. Ik vond het leuk om al die puzzelstukjes van stijlen aan elkaar te plakken. Zo creëerde ik een eigen geluid. Wat ik nu nog steeds doe: jazz, Turks, blues, latino, fado, flamenco… Ik denk dat het er ook mee te maken heeft dat ik uit Amsterdam kom. Kijk om je heen in de tram: dat zie je niet in Istanbul – zó veel verschillende nationaliteiten.” 

Vanaf je veertiende werd je gevraagd voor optredens in het openbaar.

“Een van de eerste optredens was op een gala in het Krasnapolsky. Daar werd ik gescout door mensen van de Amerikaanse ambassade. Die vonden mij zo getalenteerd dat ze mij een scholarship voor de Universiteit van Rhode Island aanboden. Zo ging ik op mijn zestiende naar Amerika. Dat was huge! Onder de noemer The Leaders of the Future – lekker Amerikaans! – volgde ik daar de Summer School. Ik kwam in een koor terecht, kreeg kunst- en muziekles en er waren lezingen van onder anderen Bill Clinton. Hij heeft mij in Carnegie Hall zien optreden en toen hij in 2011 in Friesland kwam spreken, heeft hij mij ook zien spelen. We hebben toen heel leuk gekletst – hij speelt zelf saxofoon. En ik heb nog een brief van hem gekregen. Ik dacht dat mijn moeder een grap met me uithaalde. ‘Karsu, er ligt hier een brief van Bill Clinton voor je.’ Maar dat was dus echt zo.” 

Wanneer wist je dat je van de muziek je werk van wilde maken?

“Op mijn negentiende. Het was zo’n rare tijd. Ik zat met mijn moeder in de bioscoop. Mijn zusje belde: er waren inbrekers geweest in ons huis, zij had ze op heterdaad betrapt. Wij halsoverkop naar Osdorp. Er was politie. En mijn vader kwam vanuit zijn restaurant ook naar huis gesneld. Toen we aan tafel zaten met z’n allen, zei mijn vader dat hij het idee dat hij in de gaten werd gehouden. Hij had natuurlijk zijn zaak, vaak cash op zak. ‘Ik word al weken lang gestalkt door ‘wereld draait door’ of zo.’ Mijn vader was nooit thuis als DWDD werd uitgezonden, wist hij veel. Ik: ‘Pap, wát zeg je? Dat is het vetste televisieprogramma!’ Een week later zat ik daar en in de uitzending noemde Matthijs het restaurant van mijn vader, waar ik bijna elke avond piano speelde (het inmiddels gesloten Kilim op de Ceintuurbaan; red.). De telefoon van het restaurant stond vanaf die dag roodgloeiend. Rijen stonden buiten te wachten op een tafeltje. Op een gegeven moment moesten de gasten in shifts komen. Mijn vader wist niet wat hij meemaakte! Jarenlang heeft die drukte aangehouden. Ik heb daar echt wel vijf, zes jaar gespeeld. Op een gegeven moment heeft mijn vader de stekker eruit getrokken. Hij vond dat het niet kon dat mensen voor dertig euro een kaartje moesten kopen voor een optreden van mij in de kleine zaal van het Concertgebouw, terwijl ik later diezelfde avond in zijn restaurant gratis optrad. Hij zei: ‘Je moet exclusiever gaan worden.’ Toen hebben we besloten één groot concert te geven in Muziekgebouw aan ’t IJ, waar iedereen bij kon zijn. Dan waren we klaar. Iedereen die een tafel in het restaurant wilde reserveren, verwezen we naar het concert. In een paar weken tijd waren we uitverkocht. Ik wilde inhoudelijk de beste worden. Dat doel legde ik mezelf op. Ik besloot om naar het conservatorium te gaan.”

Maar je werd niet aangenomen…

“Dat was een enorme domper. Maar ik ben achteraf blij hoe het is gegaan. Het heeft me veel doorzettingsvermogen gegeven, het heeft me gemaakt tot wie ik ben, het heeft me geleerd dat er niet maar één weg is naar succes, naar je doel. Als ik nu terugkijk, begrijp ik het conservatorium heel goed. Ik was allemaal dingen van mezelf aan het ontdekken, ik werkte aan mijn eigen stijl… En als ik nu zelf strijkers nodig heb, stel ik wel de eis dat ze conservatorium hebben gedaan. Ik heb geen zin in gezeik in de studio. Dat heb ik één keer meegemaakt – de grootste fout uit mijn leven. Ik deed zelf de hele productie, had een studio gehuurd. Daar gaf ik de ingehuurde cellist de partituren die ik had geschreven. Zei ze doodleuk: ‘O, maar ik kan niet lezen’. Konden we naar huis met z’n allen.”

Geen conservatorium, welk pad stippelde je toen voor jezelf uit?

“Ik deed een jaar vooropleiding aan de Jazz Academy, kreeg in de beginjaren les van Xander Nichting, nam later privéles bij leraren van het conservatorium – zang van Esra Dalfidan en Astrid Seriese, piano van Ferial Karamat Ali – en leerde heel veel uit de praktijk: bijvoorbeeld, wat doe je op het podium als iemand anders een solo speelt? Hoe ga je erbij staan? Ook heb ik heel veel via internet geleerd. Hoe speelt Ray Charles dat lijntje? Waarom die akkoordenprogressie? Hoe schrijf je een partituur voor strijkers? Ik ben met veel verschillende mensen en instrumenten gaan werken, waardoor ik nu ook voor orkesten kan schrijven – ik weet hoe bijna elk instrument werkt. Ik vormde een band, tekende een managementcontract bij Sony. En kon tekenen bij de grote platenmaatschappijen. Maar dat heb ik niet gedaan. Het voordeel van mijn jonge leeftijd was dat ik doorhad wat de kracht van internet is. Ik voorzag dat mensen geen platen meer zouden kopen en heb daarom mijn eigen platenmaatschappij opgericht. Ik vind dat de grote platenmaatschappijen van toen de bal hebben laten vallen. Bovendien heb ik zo mijn vrijheid behouden. Nu kan ik gaan en staan waar ik wil, aandoen en make-uppen wat ik wil, spelen wat ik wil… Mijn eigen plannen trekken.”

Wat was jouw eerste grote plan?

“Een studioalbum maken. Dat werd Confession (2012), een samenwerking met producersduo Nelson & Djosa. De betekenis van de titel? Ik beken kleur, ik beken klank: dit is de muziek die ik wil maken. En daarmee wilde ik naar buiten treden.”

In deze tijd kun je weinig mensen live benaderen. Gebruik je social media om in contact te blijven met je publiek?

“De eerste twee weken van corona had ik echt zoiets van ‘wat gebeurt hier?’. Ik was altijd van mening dat mijn sector, de kunst, een luxe is. Het is een luxe om naar het theater te gaan, om een album te kopen. Dat is niet een eerste levensbehoefte. Dat had ik maar te accepteren, ik had nu eenmaal dit beroep gekozen. Pas tijdens corona kwam ik erachter dat kunst wel degelijk een eerste levensbehoefte is, omdat het mensen verbindt. Mensen zoeken een houvast. Ik ben toen heel erg actief geworden op social media. Rond Pasen heb ik een tuinconcert gegeven voor mijn buren. Mijn vader heeft dat gefilmd en dat filmpje is helemaal viral gegaan. Ik heb de Empty Concertgebouw Sessions gedaan. Het stond in de planning dat ik in november in het Concertgebouw zou spelen, maar dat concert is vanwege de coronamaatregelen uitgesteld naar 13 mei 2021. Het Concertgebouw had een lege zaal ter beschikking en vroeg of ik het leuk zou vinden om daar op te treden.”

Najaar 2015 kwam je derde album uit, Colors. Jazzy, speelse en vrolijke composities. Waar begint het maken van een song mee?

“Een beat, een tekst, een melodie. En ik laat me momenteel vooral inspireren door boeken; ik lees heel veel. Twee weken geleden heb ik het mooiste boek in mijn leven gelezen: If cats disappeared from the world van Genki Kawamura. Het boek gaat over: Wat nou als je weet dat je nog een week te leven hebt? Wat zou je dan doen?”

In 2016 ontving je voor Colors de publieksprijs van de Jazz Edisons. Wat deed die prijs met jou?

“Ik had het niet verwacht. Uiteraard had ik wel mijn mooiste jurk aangetrokken, want ik was genomineerd. En toen werd mijn naam genoemd. Ik stond te janken toen ik de award kreeg uitgereikt. Vooral ook omdat ik niet was toegelaten op het conservatorium vormde de Edison een bevestiging, een opluchting…” 

…een dikke middelvinger?

“Ook. Ik mocht de prijs in ontvangst nemen, maar het gaat niet alleen om mij. Ik ben misschien degene die de regie doet, maar ik heb een geweldig team om me heen dat al jarenlang met mij werkt. Mensen die mij in mijn gezicht durven te zeggen: ik ben het hier niet mee eens. Ik kan wel stoer doen en zeggen dat ik het allemaal weet, maar dat is niet zo. Sommigen hebben een nog beter idee, een nog mooier lichtplan… Ik ben heel blij met mijn team.”  

Jouw vierde album heet Karsu (2019). Waarom jouw eigen naam?

“Ik wil heel erg leven zoals ik zelf wil. Ik wil trouw zijn aan mezelf, mijn eigen keuzes maken. Daar gaat deze plaat over. De boodschap van het lied Sana Ne – vrij vertaald: bemoei je met je eigen zaken – is: ‘Probeer je los te maken van die eeuwige druk van de mening van anderen. Bepaal zelf je studiekeuze, met wie je trouwt en of je kinderen wilt.’ Ons vrouwen wordt vaak gevraagd: Ben je al getrouwd? Heb je al kinderen? Dat wordt niet aan mijn vriend gevraagd.”

Je hebt je Edison, je bent de trap van het Concertgebouw afgedaald… Wat wil je nog?

“Ik merk dat ik ook via social media genegenheid, troost en vrolijkheid kan bieden. Maar ik mis de mensen enorm. Ik voel me tijdens een tuinoptreden toch wel eenzaam. Ik kan niet wachten op een optreden in een vol Concertgebouw. Dát wil ik.”

Masters #44

MASTERS #44