Search
Close this search box.
Search
Close this search box.

In gesprek met bondscoach Ronald Koeman: “Aan Johan Cruijff zag je nooit dat hij in paniek was, zelfs als stonden we met 0-2 achter”

Morgen barst het EK voetbal los in Duitsland. Er wordt afgetrapt met een openingswedstrijd in München, de finale volgt precies een maand later in Berlijn. In aanloop naar dit grootse voetbalfestijn blikt MASTERS terug op een boeiend gesprek met bondscoach Ronald Koeman. Jaap de Groot sprak in 2022 met hem over zijn persoonlijke groei en de evolutie van topvoetbal.
John van Helvert | Met dank aan Grand Hotel Huis ter Duin

Tekst: Jaap de Groot

Beeld: John van Helvert

Hij begon als speler, voelde zich daarna meer coach dan trainer en is zich nu ook als manager aan het ontwikkelen. Per 1 januari pakt Ronald Koeman de draad weer op als bondscoach van het Nederlands elftal, dat hij in 2020 nog naar de eindronde van het EK loodste. Aan de vooravond van het WK in Qatar wacht hij af welke erfenis zijn voorganger Louis van Gaal zal achterlaten. In gesprek met Jaap de Groot gaat Ronald Koeman niet alleen daar uitgebreid op in, ook op zijn eigen ontwikkeling en dat van het topvoetbal.

We beginnen bij het begin. Was je als speler meer trainer of meer coach?

“Meer coach. Eigenlijk van jongs af aan. Ik dacht altijd al na over tactische zetten in het veld. Naarmate ik ouder werd is dat alleen maar intenser geworden. Ik heb altijd al een duidelijk idee gehad over hoe voetbal gespeeld moet worden en het was zo klaar als een klontje dat ik na mijn carrière als coach verder zou gaan. Bij FC Groningen begon ik rustig aan. Ik was de allerjongste in de kleedkamer, toch vond ik het de normaalste zaak van de wereld dat ik de penalty’s nam. Dat vond ik niet brutaal, want ik wist dat ik dat goed kon en daarom wilde ik ze meteen al nemen. Daarna was ik in het begin bij Ajax toch een beetje dat boertje uit Groningen, maar omdat ik op de 4-positie speelde, maakte ik in Amsterdam een belangrijke groei door als speler en als mens. Ik weet nog goed de eerste confrontaties met Johan Cruijff, die net als coach was begonnen. Aan de ene kant voor mij heel verfrissend, aan de andere kant was er ook strijd. Vooral over de manier waarop ik voor de verdediging positie moest kiezen. Dan vond hij weer dat ik te vroeg kwam, daarna was ik weer te laat. Niet altijd leuk, ik was het er ook niet altijd mee eens, maar het triggerde me wel. Uiteindelijk heeft dat oog voor detail me wel gevormd. Toen ik naar PSV ging, was ik onder Hans Kraay en later Guus Hiddink nog meer bezig met het team dan met alleen mijn eigen spel. Met Hiddink ging dat steeds verder en uiteindelijk bracht ik met Sören Lerby, Wim Kieft, Hans van Breukelen en Erik Gerets ook gezamenlijk ideeën aan. Later gebeurde hetzelfde met Rinus Michels bij het Nederlands elftal. Zo werd ik steeds meer het verlengstuk van de trainer en dat is alleen maar gegroeid. Je eigen voetballeven heeft daar natuurlijk veel invloed op. Ik speelde op een positie waar je veel overzicht op het team en het veld had. Een spits als Marco van Basten was daar veel minder mee bezig. Aanvallers willen de bal hebben om goals te kunnen maken. Als verdediger moet je meer nadenken over de tactiek van het elftal, ook omdat je niet zelf in de problemen wilt komen. Daardoor dacht ik al vrij snel als coach. Dus niet als trainer. Dat is toch iets wezenlijk anders.” 

Hoe heb je na je spelerscarrière de trainerscursus van de KNVB ervaren?

“Wel goed. Ik had Jan Rab en Bert van Lingen als docenten en ging één keer per week naar Foppe de Haan, die in die periode coach bij Heerenveen was. Hoewel ik een goede voetballer was geweest die op een hoog niveau in het buitenland had gespeeld, had ik wel veel ervaring op het gebied van coaching opgedaan, maar minder als trainer. Wat dat betreft ben ik tijdens de cursus wel het diepe ingegaan. Door de opleiding krijg je vooral inkijk in dingen die je moet leren. Zaken die je niet beheerst. Dan is het geen kwestie van of je verstand van voetbal hebt, maar hoe je die kennis naar trainingen vertaalt. Daarom vond ik het onderdeel trainingskunde ook zo interessant. Hoe train je fysiek en het liefst toch met een bal? Iemand als Foppe de Haan was daar heel goed in. Ik vond dat ook interessant, omdat ik dat als speler niet had geleerd. Of beter gezegd: ik had me als speler niet in verdiept. Toen ik voor die versnelde profcursus was geslaagd, werd ik met Frank Rijkaard, die ook zijn diploma had gehaald, door Guus Hiddink opgenomen in zijn staf voor het WK in 1998. Samen met Johan Neeskens werden wij zijn assistenten. Hiddink sloeg daarmee twee vliegen in één klap. Wij deden als beginnende coaches meteen unieke ervaringen op en hij beschikte over mensen met veel verstand van voetbal, die hij kon vertrouwen en die ook nog hun ideeën inbrachten. Daarom kijk ik met veel plezier op deze periode terug. Het was niet alleen behoorlijk intens, maar ook heel leuk. Een mooi en interessant begin van een nieuw hoofdstuk in het topvoetbal.”

 

Maar ben je door de trainerscursus als coach of als trainer afgeleverd? 

“Meer als coach. Omdat ik dicht bij mezelf ben gebleven. Dat vind ik ook een essentiële voorwaarde. Blijf dicht bij jezelf en houd vast aan je eigen ideeën. Natuurlijk moet je goed om je heen kijken om dingen op te pikken, maar de visie die je zelf tientallen jaren lang als speler in het topvoetbal ontwikkeld hebt, is en blijft leidend. Daarom ben ik er geen voorstander van om oud-spelers, met een bepaalde status, jaren bezig te laten zijn om op het hoogste niveau te kunnen werken. Juist voor hen gaat het om de grote gemene deler en hoeft tijdens de cursus niet alles aangereikt te worden. Zoals dat met Frank Rijkaard en mij is gebeurd en nadien goed heeft gewerkt.”

Hoe is je ontwikkeling, na de opleiding in Zeist en de stage onder bondscoach Guus Hiddink, verder verlopen? 

“Na het WK werd ik opgenomen in de staf van Louis van Gaal bij Barcelona. Tenminste, in mijn eerste seizoen werd ik als assistent bij Barcelona B geplaatst, dat in de Tweede Divisie speelde. Bij talenten als Xavi, Gabri en Puyol, die allemaal zeventien en achttien jaar oud waren. Dat eerste seizoen was eigenlijk van alles wat. Volledig bij het tweede team en af en toe werd ik bij het eerste betrokken. Dan liet Van Gaal mij wedstrijden van het eerste team zien en wilde hij weten wat ik ervan vond.Ook werd ik tijdens wedstrijden weleens door zijn assistent Frans Hoek gebeld, terwijl ik thuis voor de buis zat te kijken. Wilden ze weten wat ik ervan vond of wat ik zou veranderen. Toen ik later vast bij het eerste kwam, namen we regelmatig de trainingen door en betrok Van Gaal me bij de nabespreking met de groep. Ook bij zijn andere assistenten, zoals José Mourinho en Gerard van der Lem, peilde hij altijd de meningen. Van Gaal gebruikte zijn assistenten altijd heel functioneel. Alleen heb ik maar een paar maanden bij het eerste gewerkt. In december tekende ik een contract bij Vitesse, dat toen door Karel Aalbers werd geleid. Het nieuwe stadion was net geopend en er werden enorme ambities uitgesproken. Heel interessant allemaal. Bovendien merkte ik dat de toenmalige Barcelona-president Josep Lluís Núnez mij steeds meer als de opvolger van Louis van Gaal zag. Zoiets kan je zowel positief als negatief uitleggen. Ik had er in ieder geval niet echt een goed gevoel bij en vond het beter om mijn heil eerst elders te zoeken.”

Na inmiddels een lange carrière als coach, ben je nu meer manager geworden. 

“Ik werk al jaren bij toporganisaties, waar overal specialisten voor zijn. Zoals iemand die leeft van trainingen, terwijl ik iemand ben die van de wedstrijden leeft. Bij het Nederlands elftal ben ik steeds meer van coach naar manager gegroeid. Waardoor je niet alleen bij de spelers, maar ook in je begeleiding de specifieke kwaliteiten herkent die voor een goede organisatie nodig zijn. Met specialisten die sommige zaken beter beheersen dan ik. Die visie is alleen maar versterkt nadat ik problemen met mijn gezondheid kreeg. Gelukkig functioneert mijn hart nu weer prima, maar ik heb er wel van geleerd om keuzes te maken. Door niet meer direct bezig te zijn met hoe een speler een bal aanneemt, maar met hoe ik de beste spelers het beste met elkaar kan laten functioneren. Dat is nu de essentie.”

 

Dat is duidelijk. Maar nu je weer bij de KNVB gaat werken, in hoeverre ben je voor de bond ook klankbord voor bijvoorbeeld de invulling van de trainerscursus? Er moest uiteindelijk een beroep op pensionado Louis van Gaal worden gedaan, omdat andere Nederlandse coaches niet goed genoeg werden bevonden.  

“Vooropgesteld, het nationale elftal is wel iets voor een oudere trainer. Voor iemand met meer ervaring. Ik ben niet met dit vak begonnen met het idee om bondscoach te worden. Dat kwam later pas. Iedereen vindt het de mooiste job die je zou kunnen krijgen, maar wel op het juiste moment en niet aan het begin van je trainerscarrière. Marco van Basten en Frank Rijkaard zijn de uitzonderingen, die het ook nog goed hebben gedaan. Maar nogmaals, zij zijn wel de uitzonderingen. Er komen in deze functie namelijk zo veel dingen op je pad die je niet op de cursus mee krijgt. Als bondscoach ben ik daarom nog meer manager geworden. Er moet eenheid zijn en iedereen moet zich betrokken voelen. Niet alleen de spelers. Na 1 januari geef ik weer leiding aan 55 mensen en 35 spelers. Voor de selectie arriveert, beleg ik altijd eerst een meeting met mijn staf van dertig personen. Van de kok tot de materiaalman. Om ze duidelijk te maken, dat ook zij van invloed zijn op de prestatie. Verder heb ik naast alle trainers en fysio’s ook iemand die heel specifiek met de ogen van een trainer kijkt naar het proces tussen trainer en team. Ik wil daar vooral mee zeggen dat in het topvoetbal het voor een coach niet alleen een kwestie is van techniek en tactiek. Het reikt sowieso verder dan het trainerschap, terwijl je als coach uiteindelijk naast de wedstrijd ook gedwongen wordt om als manager de juiste keuzes te maken voor het proces buiten de kleedkamer.”

In hoeverre moet het Nederlands elftal een weerspiegeling zijn van hoe er in de eredivisie wordt gevoetbald? Zeker nu Louis van Gaal voor het WK voor het 5-3-2-systeem kiest. 

“Ik sta er niet zo strak in. Een systeem is leuk en aardig, maar het gaat om de instelling. En wat is eigenlijk een systeem? Is de Hollandse School een systeem of is het de intentie om dominant te willen zijn, dat we voorin balbezit hebben in plaats van af te wachten, vrijheid van posities toepassen en druk zetten op de tegenstander? Volgens mij is dat de Hollandse School. Dus niet per se het 4-3-3-systeem, maar het bespelen van de ruimtes waarin de systemen door elkaar heen lopen. Met het 4-3-3 als houvast, waarin spelers de vrijheid hebben om te variëren. Op basis van een hoge technische vaardigheid, dominant kunnen voetballen en omgaan met ruimte.”

Wie hebben de topcoach Ronald Koeman vooral gevormd?

“Dat begint natuurlijk met mijn vader (ex-profvoetballer Martin Koeman; red.), die zowel mijn broer Erwin als mij de inkijk gaf in wat je allemaal moet doen om het maximale uit je carrière te halen. Ook door met je beide benen op de grond te blijven staan en altijd kritisch te blijven. Het ging bij ons thuis nooit over hoe goed we waren, altijd over wat we konden verbeteren. Een instelling die nodig is om aan de top mee te kunnen. Daarna ben ik vooral beïnvloed door Johan Cruijff. Door zijn manier van spelen en hoe hij als coach functioneerde. Bovendien zorgde hij altijd voor uitdagingen. Aan Johan zag je nooit dat hij in paniek was, zelfs als stonden we met 0-2 achter. Want als hij ging twijfelen, twijfelen de spelers ook. Dus twijfelde Johan nooit. Als je ziet dat de leiding altijd controle over zichzelf heeft, dan komt dat heel prettig over bij een speler. Ook het people management van Guus Hiddink heb ik meegenomen in mijn pakket. Zorg dat je binding hebt met je spelers, dat je belangrijke spelers altijd even meer aandacht geeft en ze het gevoel geeft dat ze in het hele proces ertoe doen.”