Search
Close this search box.
Search
Close this search box.

Giuseppe Cavallaro: ‘we zijn begonnen met 20 stropdassen uit mijn kofferbak’

Hij bracht als één van de eersten de Italiaanse flair naar Nederland. Giuseppe Cavallaro staat aan het roer van zijn mode-imperium Cavallaro Napoli en wil met zijn bedrijf mensen er beter uit laten zien. En met succes. Hij mag inmiddels zijn logo op negentien winkels en 250 verkooppunten zetten en menig man wordt gespot in zijn verfijnde kledij. Een gesprek met de modeman – die ‘fare la bella figura’ ademt – over het bijzondere ontstaan vanuit zijn kofferbak, de modegevoeligheid van de Nederlandse man, de grootste uitdagingen, zijn Italiaanse heritage en de Italiaanse stijl.

”Het bedrijf is ontstaan met twintig stropdassen, die ik verkocht vanuit mijn kofferbak.”

Je bent actief in de modebrache. Wat betekent mode voor jou?

‘’Het is mijn grootste liefde. Ik zou ook geen ander werk meer willen en kunnen doen. Het is de aantrekkelijkste branche die ik ken. Je kunt je eigen creativiteit inzetten en het weer terugzien. Ik wil er zelf altijd goed uitzien én ik verdien er dus mijn brood mee. Eigenlijk is het ook heel dankbaar. Kleren maken de man en we horen en zien dat ook weer terug. Ik sprak weleens met mensen die zeiden: ‘ik draag al jaren overhemden, maar sinds ik die van jou draag krijg ik complimenten’. Dat geeft je energie.’’

Het bedrijf heeft een Italiaanse heritage. Waar komt je passie voor Italiaanse mode vandaan?

‘’Ik kom uit een gezin met een Italiaanse vader, en die was er heel erg mee bezig. Die liep er in de jaren 60 bij in maatpakken. Hij zei het weleens gekscherend dat als gasten naar Nederland kwamen en zij uitgingen in hun maatkleding, dat hij nog weleens een Nederlander op klompen tegenkwam. Hij was heel erg bezig met mode en ook ondernemen. Ik heb het bedrijf zelf opgericht, waar ik la bella figura heel belangrijk vond. Een begrip dat wij hier minder kennen. We hebben wel zoiets als paasbest of in je zondagse kleding naar de kerk. In Italië is dat eigenlijk 365 dagen per jaar. Het is heel cliché, maar het is echt zo. Ik had een tante, die woonde boven een winkel. In Italië heb je veel hoge gebouwen waar boven mensen wonen en beneden de winkels zijn. Die tante zorgde dat haar haar goed zat en haar kleding goed zat. Ze ging dan met de lift naar beneden ging, kocht mozzarella en ging met de lift weer naar boven. Al moeten ze even de hoek om, toch zorgen ze dat ze er goed uitzien. Dat is die bella figura. Hier zouden ze zeggen: ‘doe even een lange jas over je kledingstuk’. Maar dat kan niet in Italië.

Halverwege de jaren ’90 woonde ik in Bérgamo, waar ik studeerde. Op zondag ging ik even lekker in mijn trainingspak een koffie halen. En toen liepen daar nettere oudere mevrouwtjes in hun bontjas, dat mocht toen nog. En ik werd aangekeken hoe ik het toch durfde om op zondag in een trainingspak over straat te gaan. Dat is inmiddels ook wel veranderd. In Italië zie je nu ook een spijkerbroek met gaten, of erger bij de jeugd. Maar ik denk dat het er nog steeds wel in zit. Als je naar een trouwerij of begrafenis gaat, dan zie je er gewoon netjes uit. Hoeveel mensen ik wel niet bij een trouwerij of begrafenis in een spijkerbroek heb gezien… Er is wel degelijk een cultureel en modisch verschil tussen Italië en Nederland. Dat heb ik van mijn Italiaanse kant meegekregen. Daar is een bepaalde passie door ontstaan. Ik vond mode altijd leuk en toen wilde ik zien hoever we konden komen.’’

Je hebt dus een Italiaanse vader en Nederlandse moeder. Voel je jezelf dan Italiaan of Nederlander?

‘’Ik ben heel lang bezig geweest met de vraag: ‘ben ik nou Nederlands of ben ik nou Italiaans?’ Eigenlijk ben je een soort van mix en zit ik in een vacuüm. Ik weet te weinig van Italië om mij Italiaans te voelen en ik ben te Italiaans opgevoed om mij een Nederlander te voelen. Op een gegeven moment dacht ik: ‘ik ben best of both worlds’. Ik ben geen Nederlander en geen Italiaan. Ik ben gewoon een halfbloed, zoals dat heet. Met name dat best of both worlds heeft ervoor gezorgd dat ik dit bedrijf heb kunnen opbouwen. Ik heb van mijn vader de passie geërfd, het stukje mode en de creativiteit. En van mijn moeder heb ik geleerd om heel erg goed met geld om te gaan en zuinig te zijn. Om geen rare uitgaven te doen. Meer het nuchtere en zakelijke. Ik ben er heel blij mee dat ik dat heb meegekregen.’’

Cavallaro Napoli bestaat dit jaar alweer 20 jaar. Hoe is het bedrijf ontstaan?

‘‘Het bedrijf is ontstaan met twintig stropdassen, die ik verkocht vanuit mijn kofferbak. Deze kocht ik dan weer uit de kofferbak van een vertegenwoordiger uit Napels.

Het was eind jaren ’90 en ik was een jaar of 25. Ik werkte in de IT en was totaal niet happy. Ik wilde ondernemen, het liefst iets met mode, dus ik vloog naar Napels. Ik wilde eigenlijk overhemden importeren, maar kwam via via in aanraking met iemand die in de stropdassen zat. Hij zei: ‘je komt net van school, hebt nog niet veel fashion-ervaring, dus begin met een stropdas’. Destijds liep iedereen die een kantoorbaan had met een jasje en een dasje. Nu is dat bijna helemaal verdwenen, maar toen was het een accessoire dat veel mensen kochten. Dus ik kon handgemaakte Italiaanse zijden dassen aanbieden voor een mooie prijs, vanuit mijn kofferbak. Ik verkocht ze als warme broodjes, waardoor ik binnen twee weken – van het geld dat ik verdiende – weer een ticket kocht en nieuwe ging halen. En zo ontstond er een soort importbedrijfje van stropdassen. Heel snel produceerde ik onder mijn eigen naam en in 2004 kwam de kans voorbij om mijn eigen winkel te openen.

Een winkel in stropdassen vond ik ook wat karig, maar ik had al wat lijntjes lopen met het overhemd, waar ik in eerste instantie voor ging. En toen opende ik mijn eerste winkel in Utrecht, een klein speciaalzaakje van 40 vierkante meter in stropdassen en overhemden. Zoals je in Italië heel veel ziet, speciaalzaken in bijvoorbeeld mozzarella en sokken, had ik een speciaalzaak in stropdassen en overhemden. In vergelijking tot een herenzaak had ik dan meer keuze in mijn productsoort. Dan kwamen er mensen met een pak op een hanger bij mij en kochten dan de rest van de outfit. Met die specialisatie heb ik toch wel een klein succes geboekt in de beginjaren. Toen dacht ik: ‘hé dit kan weleens wat worden’. Vanaf 1 maart 2004 had ik mijn eerste eigen winkel en is onze historie gaan tellen. Ik gooide al mijn zekerheden overboord: zei mijn baan op, leverde mijn leaseauto in en ging vol voor het ondernemerschap.’’

”Onze missie is de uitdrukking ‘fare la bella figura’, wat zoiets betekent als een goede indruk maken”

En wat zijn je grootste uitdagingen hierin geweest?

‘’Dat was bij de start van mijn tweede winkel. Toen mijn producenten te laat leverden, terwijl mijn winkel eigenlijk al open had moeten zijn. Dan ben je net begonnen en is het geld wat je had verdiend met je eerste winkel alweer op. Toen kwam de ondernemer in mij naar boven. Ik zou bijna zeggen de marktkoopman. Ik heb toen maar een partij schoenen opgekocht en ben toen de eerste zes á zeven weken schoenen gaan verkopen. Ik moest de huur betalen en het personeel dat rondliep. Die kachel moest branden. De eerste periode was het een rommelwinkel met rekken met schoenen.

Ook tijdens de coronaperiode moest je jezelf weer uitvinden. Het ging zo hard achteruit dat onze houdbaarheid ook niet eeuwig was. Het was zelfs zo erg dat het einde in zicht was. Van ‘als er nu geen geld binnenkomt, dan kan het over drie maanden weleens klaar zijn’. Op een gegeven moment hebben we alle winkels dichtgegooid. Uiteindelijk hebben we het overleefd, zijn we er sterker uitgekomen en hebben we onszelf opnieuw uitgevonden. Corona was dramatisch, maar dat proces was dan wel weer leuk. Als ondernemer heeft het mij sterker en scherper gemaakt. Daar waar de vraag naar was produceerden wij. Ik ging van pakken naar trainingspakken.’’

Leid je het bedrijf nog helemaal zelf?

‘’Inmiddels is het bedrijf gegroeid tot 150 man met een hoofdkantoor van zo’n 50 personen. Die leid ik niet allemaal zelf. Er is een algemene directie die de algemene zaken begeleiden en ikzelf houd me eigenlijk 24/7 bezig met de collectie en het product. Je kunt de beste verkopers hebben of het beste marketingteam, maar het begint allemaal met het product. Als dat niet goed is wordt het niks. Ik zie daar wel het belang van in en stop daar mijn ziel en zaligheid in.’’

Je bent dus zeer betrokken bij het ontwerpproces. Zit er dan ook een signature in de collecties?

‘’Ik vind dat altijd heel lastig. Als ik dan een berichtje krijg van een kennis met: ‘hé ik zag die en die met jouw kleding aan op tv’. Dan denk ik: ‘hoe zag je dat?’ Wij hebben blijkbaar toch een eigen stijltje met een signature look and feel dat mensen herkennen. Maar het is lastig om te definiëren. Net als kunstenaars, die hebben een bepaald handje. Ik denk dat dat ook met fashion zo is.’’

Wat is de missie van het bedrijf?

‘’Ik heb altijd als persoonlijke missie gehad om onze achternaam zo de wereld in te willen zenden, dat wij op alle wereldcontinenten aanwezig zijn als merk. En een mooi, duurzaam bedrijf neerzetten wat in lijn is met de Gucci’s en Dior’s. Een bedrijf dat over 150 jaar nog steeds bestaat.

De missie binnen ons bedrijf is de uitdrukking ‘fare la bella figura’, wat zoiets betekent als een goede indruk maken. Wij vinden het belangrijk dat met onze kleding mensen er beter uitzien. Een stukje Italië naar Nederland halen. Inmiddels is het op de Nederlandse markt, dat dat door ons en veel andere bedrijven, redelijk gelukt. Als we kijken naar hoe het 20 jaar geleden was en nu, dan is de Nederlandse man toch wel heel modebewust en modieus geworden.’’

Je hebt het over de Nederlandse man. Heb je dan een specifieke Nederlandse man waar jullie je op richten?

‘’We hebben eigenlijk nooit gezegd: ‘we willen ons hierop richten’. We willen ons richten op de Nederlandse man en die een stukje Italië bijbrengen. We doen iets met onze collectie dat het makkelijk maakt voor de man zonder dat hij er duizenden euro’s voor hoeft uit te geven. Dus we zijn redelijk toegankelijk met een hele internationale, Italiaanse uitstraling.’’

Wat is dan dat typisch Italiaanse?

‘’Als ik kijk naar typisch Italiaans, dan is dat een bepaald smaakgevoel van de Italiaan. Het klopt altijd: de trui past op de broek, er zit het juiste overhemd onder en een goede kleur sokken. Dat proberen wij ook. Dat onze kledingstukken altijd bij elkaar passen. En we horen van onze klanten ook altijd dat het heel makkelijk is om met onze kleding goed voor de dag te komen.’’

”Mijn vader vertelde mij dat als zij op stap gingen, dat hij nog weleens mensen op klompen tegenkwam”

En is deze typisch Italiaanse stijl vandaag de dag al bij de Nederlandse man geïntegreerd?

‘’Het wordt steeds beter. Een Nederlander zal voorlopig nog geen Italiaan of Fransman zijn, maar er is heel veel veranderd. Mijn referentiekader is ongeveer van 20 jaar terug. Toen verkocht ik witte, lichtblauwe en roze overhemden. Nou, roze was heel moeilijk te verkopen. Want daar waren allerlei associaties bij. Inmiddels is roze een soort van basiskleur geworden. Maar als ik nog verder terugga. Mijn vader is in Nederland sinds de jaren 60. Hij vertelde mij dat als zij op stap gingen, dat hij nog weleens mensen op klompen tegenkwam. Dat kun je je niet meer voorstellen. Die tijd is nu voorbij. In de afgelopen vijftig tot zestig jaar is de Nederlander veel modebewuster geworden. Ze staan er veel meer voor open, willen zich erin verdiepen en vinden het ook belangrijk om er goed uit te zien.’’

Waar komt dat door denk je?

‘’Mannen zijn veel ijdeler geworden en zijn veel meer met mode bezig. Kleding had vroeger meer een functie en is nu meer voor de uitstraling. Mode is veranderd. We gaan meer op vakantie, dus je ziet wat er om je heen gebeurt. De wereld is zo transparant dat je zo gevoed en geïnspireerd wordt, dat je meegaat in die flow. Vroeger kwamen mensen terug van het Gardameer en hadden dan vol goede moed geshopt. Maar dat was één moment. Nu worden ze dagelijks geïnspireerd. De Nederlandse man past zich steeds meer aan aan het Italiaanse modebeeld.’’

Wat zijn de toekomstplannen voor het bedrijf?

‘’Inmiddels hebben we negentien eigen winkels en zo’n 250 verkooppunten, voornamelijk in de Benelux. Ik wil het voor de volgende generatie in stand houden. Dat het bedrijf een goed fundament heeft, dat het over 150 jaar misschien nog steeds bestaat. Als ambitie wil ik internationaal wel iets meer doorbreken. Groter worden is positief, maar het hoeft niet mijn doel te zijn.’’

”Italiaanse look and feel, maar wel met het pasbereik voor de Noord-Europese man.‘’

Je hebt inmiddels dus behoorlijk wat succes geboekt kunnen we wel zeggen. Waardoor komt dat denk je?

‘’Wat vooral in de beginjaren voor veel succes heeft gezorgd is dat wij een stukje Italië naar Nederland hebben gehaald. 20 jaar geleden waren wij daar iets unieker in dan tegenwoordig, maar nog steeds is Italië ons DNA. Wat ik toen ook al deed was het toepassen op de Noord-Europese markt. Dus ik kan wel allerlei items introduceren op de Nederlandse markt die helemaal hot zijn in Italië, maar de kans dat het hier aanslaat is niet 100%. Hetzelfde geldt voor de pasvorm. Heel veel mensen lopen nog steeds onze winkel voorbij, omdat ze denken van: ‘Italiaans, dat zal wel klein vallen’. Terwijl ik daar vanaf dag één mee bezig ben geweest. Italiaanse look and feel, maar wel met het pasbereik voor de Noord-Europese man.‘’

Is er nog iemand die je inspireert?

‘’Giorgio Armani. Hij is nog steeds actief en dat inspireert mij enorm. Die man is 80 plus en staat nog steeds een etalage te stylen. Ik kan me wel voorstellen dat je nog steeds blijft doen waar je passie ligt als je het fysiek nog kan. Hij is mijn inspiratie om tot late leeftijd nog betrokken te blijven én om wat hij heeft neergezet wereldwijd. Ook vind ik hem een inspirator om zijn nevenactiviteiten. Ik heb jaren in zijn hotel geslapen in Milaan. Boven slapen, beneden het restaurant en daar beneden zijn winkel. De veelzijdigheid van het merk inspireert mij en maakt het een mooi voorbeeld om naar te kijken.’’

Wat probeer jij mensen altijd mee te geven als ze willen ondernemen?

‘’Als ik mensen aan tafel heb die willen ondernemen, wat ik tegen kinderen van vrienden zeg of wat ik mijn personeel probeer mee te geven is dat het altijd ontstaat met een passie. Als je iets doet alleen voor het geld, is het geen goede insteek. Dat is ook nooit mijn drijfveer geweest. Je drijfveer moet altijd zijn: ‘waarvoor sta ik ’s ochtends op?’ Als je iets doet waar je je hele ziel en zaligheid in stopt dan komt het salaris en succes vanzelf.

En probeer ook financieel gezond en onafhankelijk te zijn. Dat heeft mij altijd een fijn gevoel gegeven en draagt bij aan de creativiteit en het ondernemerschap. Geef uit wat je uit kan geven. Mij heeft het heel veel rust gebracht om gestaag te groeien. Ik deed wat ik kon betalen en alles wat daarboven lag heb ik niet gedaan. Ik wist dat ik mijn eerste winkel kon openen met maar 10.000 euro spaargeld en ik wist dat ik mijn tweede winkel pas kon openen wat ik verdiend had met mijn eerste winkel. Dus niet van ik wil binnen vijf jaar zoveel winkels hebben, dus dan maar lenen. Ik kan terugkijken op een gelukkige 20 jaar zonder stress. Als iemand mij 20 jaar geleden had gezegd dat ik Arsenal heb mogen kleden, kledingpartner van de KNVB ben en 150 man in dienst heb dan had ik zoiets gehad van: ‘droom maar lekker verder’.’’

Over dromen gesproken. Is er nog een droom die jij hebt?

‘’Mijn tweede passie is echt horeca. We hebben sinds drie jaar een boetiek hotel in Haarlem. Het is wel een vak apart, dat heb ik ook geleerd. We hebben vier kamers en dat managen we prima. We hebben een koffielijn sinds een jaar of vier en chocolaatjes. Ik vind het leuk om producten waar wij ons merk op kunnen zetten uit te breiden. Het is wel mijn grote droom om groter te gaan en bijvoorbeeld onze eigen beddengoedlijn te hebben.’’

Stukje Italië in huis halen? Bekijk hier de collecties voor dames en heren.