Search
Close this search box.
Search
Close this search box.

ERIK KESSELS: “EEN IDEE BEDENKEN IS HARD WERKEN”

Irene van de Laar richt haar pijlen op Erik Kessels. Erik Kessels is beeldend kunstenaar, ontwerper, medeoprichter en creatief directeur van communicatiebureau KesselsKramer. Hij verzamelt fotografie, publiceerde verschillende fotoboeken en stelde tentoonstellingen samen. In zijn projecten voegt hij graag bestaande dingen op een nieuwe manier samen.Tekst: Irene van de Laar | Online redactie: Natasha Hendriks
Beeld: Karoly Effenberger

Hoe kijk je terug op 2020?

“Voor creativiteit was het jaar wel een knauw, zeker cultureel. Op dat gebied is er veel stil komen te liggen natuurlijk. Het gaat nog lang duren voordat mensen daaruit komen. Om creatief te kunnen zijn, moet je je comfortabel voelen. En dat gevoel is natuurlijk een beetje weg. In periodes dat het economisch heel goed gaat, floreert de creativiteit vaak. Omdat mensen dan juist denken: we gaan er nog een keer overheen en nog eens. Bijna een soort decadentie, overdrevenheid. Daar komen wel vaak vernieuwende dingen uit voort. Soms wordt gezegd: ‘In een tijd van crisis komen er goede ideeën.’ Maar dat zijn meer oplapideeën. Dat zie je nu ook in deze periode: al die verwoede pogingen om iets met corona of de lockdown te doen. Dat is toch een beetje lapwerk in plaats van het echte werk.”
In 1996 heb je, samen met Johan Kramer, KesselsKramer opgericht. Wat was jullie missie?
“Daarvoor hadden we met zijn tweeën bij verschillende bureaus in Londen gewerkt. Maar na twee jaar wilden wij terug naar Nederland. Opdrachtgevers hadden in hun bedrijf vaak wel marketingmensen in dienst, maar de creativiteit werd ingekocht. Er werd steeds meer van de creatieve kant gevraagd. Verder wilden we met onze hobby’s bezig blijven – voor Johan was dat film, voor mij fotografie. We wilden dat in onze projecten verweven. Zo is het eigenlijk ontstaan. In het begin wilden we ook precies bepalen waar we wel en niet voor werkten, dus we hebben heel vaak nee gezegd.”

Wat is je affiniteit met reclame?

“Ik kom uit een dorp in Limburg en daar was etaleur een van de meest creatieve beroepen. Dat wilde ik worden, dat was mijn droom sinds mijn vijfde. Elf jaar later ben ik naar een school in Boxtel gegaan waar je etaleur kon worden. Dat heb ik niet lang volgehouden – het was echt verschrikkelijk. Ik besloot vervolgens mijn geluk te beproeven op de kunstacademie: schilderen en grafiek. Na mijn studie begon ik met het maken van commerciële tekeningen. Maar dat vond ik te eenzaam werk. Ik zat alleen op een kamertje en had nauwelijks contact met iemand. Daarom ben ik bij een bureau gaan werken. Dat vond ik leuk, omdat daar allerlei disciplines samenkwamen. Uiteindelijk ben ik steeds meer gegroeid als artdirector en editor. Ik wist iets van fotografie, film, tekenen en illustreren en bracht al die disciplines samen. Dat ik iets maakte dat een dag daarna in de krant of als advertentie op tv te zien was, vond ik fascinerend. Hoewel het niet allemaal goed was wat in het begin uit mijn handen kwam. Zo maakte ik voor reclamebureau Ogilvy & Mather de meest verschrikkelijke Piet Klerkx-woninginrichtingadvertenties. Ik werd wakkergeschud toen iemand tegen mij zei dat het helemaal niet zo bijzonder is dat iets in de krant komt. ‘Dat is nu eenmaal wat je doet. Het is beter om te focussen op iets wat blijft hangen en betekenisvol is.’ Op mijn zevenentwintigste had ik voor het eerst het gevoel dat ik iets gemaakt had wat echt ergens over ging.”

Welke reclamevorm heeft jouw voorkeur?

“Ik houd ervan om dingen heel humaan te maken, dat een reclame als een spiegel dient. Dat zag je bijvoorbeeld bij de Ben-reclames, waarbij wij iedereen op straat lieten zien. We dachten: als je als mobiele aanbieder zegt dat je er voor iedereen wilt zijn, dat je de goedkoopste bent en iedereen jouw telefoon kan kopen, dan moet je ook iedereen laten zien. Dat was heel vernieuwend en shocking. Een andere stijl van reclame maken die mijn voorkeur heeft, is de ironische manier, een beetje puntiger dus dan humor alleen.”

Waar moet een goede reclame of advertentie aan voldoen?

“Ik denk dat het altijd anders moet zijn. Je moet je onderscheiden, op welke manier dan ook. We hebben weleens gewerkt voor een ziektekostenverzekering. Ze hadden één polis waarvan ze zeiden: ‘We willen dat jullie daar een filmpje over maken waaruit blijkt: die dekt alles.’ Wij kregen een enorme lijst van wat er allemaal in die dekking stond. Als laatste stond er stottertherapie. Wij hebben toen een film van een minuut gemaakt met een stotterende jongen. Het filmpje was een soort talking head. De volgende dag zat die jongen bij talkshows en werd het filmpje overal vertoond. Je moet de onderscheiding zoeken. Dat kan ook een strategische onderscheiding zijn, zoals we hebben gedaan bij de campagne voor het Hans Brinker Budget Hotel. Het is een hostel op de Kerkstraat met vijfhonderd bedden, best groot. Gewoon backpackers, studenten, erin en eruit, laat in bed, chaos. Een bende in alle opzichten. De manager van het hotel ontving heel veel klachten, gek werd hij ervan. Hij belde ons, of wij hem konden helpen. We zijn gaan kijken en dachten: wat een hel, hoe kun je hier nog iets van maken? Toen kwamen we op het idee dat eerlijkheid de enige luxe is die het hotel te bieden heeft. We maakten een soort anti-reclame, om het hotel helemaal af te zeiken: ‘Even more dog shit in the main entrance’, ‘Now a door in every room’ – dat soort dingen. Dat werkte heel goed. Ze hadden jarenlang rond de 60.000 overnachtingen per jaar. Het eerste jaar na de campagne waren dat er al 75.000 en nu hebben ze er meer dan 160.000. Het hotel heeft zo veel free publicity gekregen naar aanleiding van onze anti-reclame – ik heb honderden persknipsels, artikelen en persmappen vol. Mensen wilden graag naar het slechtste hotel ter wereld. Terwijl natuurlijk iedereen wist dat dat ironisch bedoeld was.”

Hoe ontstaat een goed idee bij jou?

“Soms, als ik uitgenodigd word door een opdrachtgever, heb ik het idee al terwijl het gesprek nog gaande is. En anders moet ik er echt aan gaan werken. Dan weer sluit ik me af, dan weer begeef ik me juist onder de mensen, dan weer trek ik me terug op de wc… En maar kijken: waar kan ik het vinden? Dan ga je ook in je hoofd door de meest verschrikkelijke clichés heen. Je moet door een soort bos met stereotypes heen en komt uiteindelijk op een soort braakliggend terreintje, waar nog nooit iets gedaan is. Een soort onontgonnen gebied waar hét idee zich moet bevinden. Ook liggen daar emotionele dingen uit het verleden of ideeën die je geparkeerd hebt. Je wordt niet geboren met een talent om een heel goed campagne-idee te bedenken. Zo is het niet, het is werken.”

Vorig jaar toonde jij op BredaPhoto het werk Destroy my Face. Wat symboliseerde dat?

“Het thema voor dit festival was ‘the best of times, the worst of times’. Het ging over maatschappelijke thema’s van dit moment. Uitgangspunt voor mijn werk was de fascinatie voor de drang van mensen om plastische chirurgie toe te passen. Die hele selfiecultuur boeit mij enorm. Waarom kunnen mensen zichzelf niet accepteren zoals ze zijn? Ik heb er geen waardeoordeel over, maar kan daar wel wat mee. Ik heb zestig portretten samengesteld uit achthonderd portretten die ik op het internet had gevonden en allemaal enige vorm van plastische chirurgie of fillers hebben ondergaan. De zestig portretten waren het resultaat van een algoritme en vertegenwoordigen geen bestaande personen. Destroy My Face was te zien op de vloer van Skatepark Pier 15. Zo onstond een wisselwerking met de skaters die de mogelijkheid hadden te interveniëren in de beelden. Zo gemakkelijk als de gezichten ooit mooi gemaakt zijn, zo eenvoudig werden ze ook weer vernietigd.”

Waar ligt volgens jou de grens in wat je wel en niet kunt doen?

“Er is geen grens. Een kunstenaar is iemand die ergens mee reflecteert. Die brengt iets aan het daglicht: een mening of een stelling of een werk dat iets symboliseert. Een kunstenaar is daarin vrij om te doen wat hij of zij wil. Dus wat dat betreft is een kunstenaar ook niet een activist of politicus.”

Hoe geef je invulling aan je interesse voor kunst?

“Op reizen koop ik vaak dingen die ik op markten zie. Ik heb meer dan 15.000 familiealbums. Die liggen in een opslag. Ik verzamel niet als een soort bezitterige verzamelaar. Ik ben geen verzamelaar. Heb zelfs een hekel aan verzamelaars, omdat die te single minded en greedy zijn. Voor mij is het werkmateriaal. Ik koop ook wel dingen van andere kunstenaars. Als ik een werk heb gezien en er niet van kan slapen, dan koop ik het. Bij mij thuis hangen veel dingen van mensen die ik ken, met wie ik een persoonlijke band heb.”

Wat is de kracht van mooi fotografisch beeld?

“Voor mij is het verhaal achter een foto belangrijker dan de foto zelf. Ik ben op zoek naar de meest nietszeggende beelden. Ik probeer die dan op zo’n manier te laten zien dat ze opeens bijzonder worden. Dat heeft te maken met het verhaal dat erachter zit. Wij zitten in een renaissance op het gebied van beeld. We zitten bijna op het hoogtepunt, bijna eroverheen. Ik denk dat nog niet alle verhalen verteld zijn, maar wel bijna alle foto’s al gemaakt zijn. Wij consumeren beeld in een enorme hoeveelheid. Wij kauwen er niet meer op, het is doorslikken en er weer uit. Ik probeer het alledaagse van sommige beelden weer bijzonder te maken of monumentaal, door het uit zijn bestaande context te halen en in een nieuwe te brengen.”

Wat is volgens jou het geheim van creativiteit?

“Loslaten. In je hoofd, controle verliezen, je zelfverzekerdheid laten varen. Dat voelt heel naakt dan en dan komt het binnen, denk ik. Dan kun je het weer verpakken, en naar buiten brengen.”

Je reist vaak. Wat is een plek op de wereld waar je graag komt?

“Vrij nietszeggende plekken in het Oostblok, die boeien me. In 2019 was ik in Georgië, Roemenie, Bulgarije en Hongarije. Het is wel leuk om te zien dat dat nog helemaal onontgonnen is, in onze ogen dan. Het is ook bijzonder om juist een beetje anticyclisch te reizen. Ik ben ook op vakantie geweest in Roemenië. Niet om daar ergens in een hotel te gaan hangen of wat dan ook, maar om dingen te ontdekken. Ik wil altijd naar van die gipsy markten. Best een beetje gevaarlijk af en toe. Voor mij is dat een vorm van ontspanning. Ook ga ik met een vriend vaak naar Sofia, daar is een grote zigeunermarkt waar je pistolen kan kopen voor overvallen, haha. Dat is een superruige plek. Ik vind het te gek. Dan zijn we er om zes uur ’s ochtends. Het is een beetje een ranzig gebied, je moet uitkijken daar. Het is bijna een enorme vuilnisbelt waar mensen op wonen en waar je spullen kunt vinden. Op dit moment heb ik, samen met een bevriende kunstenaar, een ideaal project: Europe Archive. Dit noemen we ‘searching European fleemarkets and recreating collective memory’. We rijden dan met een gouden vrachtwagen door Europa en stellen een archief samen in de achterklep daarvan, in zo’n shipping container. Wat we doen is objecten verzamelen, dingen die vergeten zijn. Dus met verhalen erbij. Bijvoorbeeld een keukenpan die als een huis opgebouwd is en niet meer als pan gebruikt kan worden. Of een sigarendoos met zeven nog werkende kogels. En wat ik in België vond: gasmasks for fetish purposes, seksfoto’s of dildo’s voor commercial use. Dit is een perfect project voor ons. Wij zijn het nu aan het opbouwen. Het idee is dat op tentoonstellingen in steden als Tokio, Parijs en Berlijn die vrachtwagen komt te staan en die dingen worden uitgestald. Als een soort archief van Europa, een geheugen van Europa in spullen en in foto’s. Dat is wel een droom.”

MASTERS #45

MASTERS #45