MISTER AJAX

Niemand is zo trouw aan zijn club als Sjaak Swart. Vanaf zijn tiende heeft hij ononderbroken voor de dapp’re Meersche helden gespeeld. Tegenwoordig is hij zes dagen per week op het trainingscomplex te vinden en elke thuiswedstrijd aan de Tafel van Sjaak in de Champions Lounge. MASTERS zocht hem op tijdens zijn tweewekelijkse training op het veld van AVV Zeeburgia. “Ik ben nu nog veel populairder dan toen ik voetbalde.”Tekst: Bart-Jan Brouwer
Beeld: John van HelvertIk was zes jaar en woonde aan de Reinwardtstraat, in de buurt van de Dappermarkt. Na schooltijd was ik tot het donker alleen maar bezig met voetbal: balletje hooghouden, partijtje en putjesvoetbal, waarbij de rioolputten in de stoepranden als doel dienden. Kwam er eens een auto die wilde parkeren, dan zeiden wij: ‘Nee meneer, even verderop neerzetten, want wij zijn hier aan het putten.’ We speelden met een tennisbal, daar heb ik mijn goeie traptechniek aan te danken. Het enige wat mij weleens in de weg zat: mijn ouders stonden met een viskraam op de Dappermarkt en die moest ik ’s avonds terugbrengen naar de garage. Daar had ik een hekel aan, want ik wilde blijven voetballen. Als ik niet snel genoeg kwam, kreeg ik met de mattenklopper. Thuis hadden we het niet breed. Ik hielp mijn ouders ook door op de fiets emmertjes met gebakken bokking en haring naar de kazernes op de Mauritskade en Zeeburg te brengen. Net als ik was mijn vader helemaal gek van voetbal. Hij ging vaak op de fiets naar De Meer, met mij achterop. Dubbeltje voor een staanplaats. We stonden aan de Diemerzijde, de latere F-side. Op mijn tiende werd ik aangenomen voor het jeugdelftal van Ajax. Voor mijn verjaardag kreeg ik een koffertje met Ajax-spullen. ‘Niet openmaken’, zei mijn moeder, ‘anders vliegen de duiven eruit.’ Zo ziek was ze. Twee dagen later overleed ze. Dat wierp natuurlijk een schaduw over de vreugde dat ik bij Ajax mocht komen voetballen. Mijn vader heeft gelukkig nog wel alles meegemaakt, al is ook hij te jong overleden. Hij deed alles voor mijn carrière. Toen een keer een wedstrijd niet door zou gaan omdat er plassen op het veld van AFC stonden, is hij zelf met een kruiwagen zand het veld in orde gaan maken.”

PANNE

“Toen ik net achttien was, werd ik in de rust van een wedstrijd in de A1 uit de kleedkamer geplukt om bij het eerste op de bank te gaan zitten. Een week later, op 16 september 1956, debuteerde ik in het eerste van Ajax, in het bekerduel tegen Stormvogels. In totaal zou ik 603 officiële wedstrijden voor het eerste spelen. De laatste was op 19 mei 1973, tegen AZ ’67. In die zeventien jaar heb ik 228 doelpunten gemaakt en acht Nederlandse kampioenschappen, vijf nationale bekers, drie Europa Cups, twee Europese Supercups, één Intertoto Cup en één Wereldbeker gewonnen. Mijn persoonlijke hoogtepunten? Dat zijn er zo veel… De beslissingswedstrijd in het Olympisch Stadion, op 26 mei 1960, om het kampioenschap tegen het Feyenoord van Cor van der Gijp, Reinier Kreijermaat en Kees Rijvers. De eerste helft stonden we met 1-0 achter, maar we wonnen met 5-1. Ik maakte de derde – dat was de beslissing, toen was het afgelopen. Een ander hoogtepunt was de mistwedstrijd tegen regerend Europees kampioen Liverpool op 7 december 1966. Wij hadden ons voorbereid in Zeist, waarna iedereen met zijn eigen auto naar het Olympisch Stadion ging. Maar de mijne, een ouwe Citroën, had panne. Die kreeg ik niet aan de praat, en iedereen was al weg. We hebben lopen duwen daar op het parkeerterrein! Vijf keer een rondje gemaakt voor hij het deed. We kwamen twintig minuten te laat aan. Niet echt de beste voorbereiding, maar we speelden Liverpool helemaal van de mat: 5-1, met vier assists van mij. Daar hebben ze het in Engeland nu nog over. En weet je wat ik speelde? Rechtsback én rechtsbuiten. Wim Suurbier raakte na tien minuten geblesseerd en dat jaar mochten er geen invallers in, we moesten de wedstrijd uitspelen met de elf spelers die begonnen. Wimpie heeft de hele wedstrijd mank gelopen. Die wedstrijd markeert het begin van de opmars van Ajax in het internationale voetbal. Mijn kopdoelpunt in de halve finale van de Europa Cup tegen Benfica, in 1972, waardoor wij met 1-0 wonnen, is mij ook altijd bijgebleven. Na afloop van de wedstrijd zei de reporter tegen mij: ‘Goeie bal was dat!’ ‘Ja joh’, antwoordde ik, ‘ik moest toevallig toch die kant uit…’ Haha. Tot slot mijn afscheidswedstrijd tegen Tottenham Hotspur op 8 augustus 1973. Het stadion zat helemaal vol! 60.000 mensen. Zoals ik toen in het zonnetje werd gezet! En daarna een feest in het Hilton tot zes uur ’s morgens. Alle artiesten daar hadden gratis opgetreden: Wim Sonneveld, Willy en Willeke Alberti, alle grote namen waren er.”

GOUDEN SCHOENTJE

“Vroeger was het voetbal geen vetpot, ik had er mijn eigen tabakszaak naast, in de Potanusstraat. Van overal kwamen fans om bij mij hun rookwaar te kopen, en meteen een handtekening te halen en een praatje te maken. In die tijd kreeg je ook geen persoonlijk aandenken als je een finale of zo had gewonnen. Alleen als je topscorer was in een weekend: dan kreeg je een gouden schoentje. Daar had ik er een zootje van. Maar die heb ik allemaal weggegeven. Net als de shirtjes die ik had bewaard; die gaf ik meestal weg als er een loterij was op een school. Johan Neeskens heeft alles nog. Die heeft vroeger twee jaar lang elk weekend bij mij in huis geslapen, en hij was me een partij slordig! Een tijdje geleden ben ik bij hem langs geweest in Zwitserland. Ik wist niet wat ik zag: het leek wel een museum. Hoe hij dat voor elkaar heeft gekregen… Er hangen 170 shirtjes op een hangertje en hij was net zijn gouden schoen aan het poetsen. Bij Ajax had ik hem nog nooit zijn schoenen zien poetsen, haha!”

OP HUN LAZER

“Veel voetballers gaan golfen na hun carrière. Ik niet. Houd op, golf vind ik verschrikkelijk. Ik ga niet vier uur lopen om een balletje weg te slaan! Dat vind ik niks, dat duurt me te lang. Ik kijk het wel, alle sporten kijk ik – alleen korfbal vind ik weinig aan. Zes dagen per week ben ik op De Toekomst – dit is mijn ‘kantoor’. Ik spreek iedereen, ken iedereen. Wat de mensen hier van Heitinga vinden? Dat zie ik toch zelf wel! Ze kunnen wel commentaar hebben, maar ik heb mijn eigen mening. En die kunnen ze niet veranderen. Elke thuiswedstrijd zit ik in de Champions Lounge, aan mijn eigen Tafel van Sjaak. Geert Kuperus bood me die plek aan toen hij de lounge begon. Er komen altijd zo’n dertig à vijfendertig man. Vooraf houd ik een klein woordje over de wedstrijd, wat ik denk van de opstelling, ik geef sommige spelers op hun lazer. Dat vinden de mensen mooi. Het eten wordt verzorgd door sterrenchefs en is fantastisch. Ik hoop dat ik nog mag meemaken dat Ajax wat Europese cups gaat winnen. Maar het is nu een stuk moeilijker dan vroeger. Elk jaar weer moet je een nieuw team bouwen, omdat de meeste goede spelers verkocht worden of weg willen. Kijk maar naar De Ligt, naar Frenkie. Wie later mijn opvolger wordt als Mister Ajax? Ik denk niet dat er één speler is die nog vijftien jaar bij dezelfde club gaat spelen. Alles bij elkaar opgeteld heb ik zo’n achthonderd wedstrijden voor Ajax gespeeld. Aan dat aantal komt niemand meer. Er is maar één Mister Ajax. En dat is genoeg ook.”

MASTERS #42

Order MASTERS via the button below with content reports, great photography and unique brands, trends and places around the world.

MASTERS #42