Search
Close this search box.
Search
Close this search box.

JAN DES BOUVRIE: ZIJN LEVEN, ZIJN WERK

Jan des Bouvrie heeft een grote stempel gedrukt op het Nederlandse interieur. Woonkamers vol hout en schoonmetselwerk veranderde hij in witte oases van rust. En de interieurarchitect heeft het pad geëffend voor ontwerpers als Job Smeets, Piet Hein Eek en Marcel Wanders. Jan des Bouvrie over zijn leven, zijn werk, zijn levenswerk. “Advies is de grootste rijkdom die je mensen kunt geven.”Afkomstig uit LXRY Magazine (2015)

Tekst: Bart-Jan Brouwer
Online Redactie: Larissa Schaule Jullens”Ik ben in 1942 geboren in Naarden. Mijn ouders hadden een Goed Wonen-zaak in Bussum.  Daarboven woonden we. Ze waren altijd in de zaak. Als enig kind speelde ik daar tussen de meubels. Toen ik wat ouder was, schilderde ik mijn kamer dan weer zwart, dan weer wit. Heel raar eigenlijk: onbewust was ik al bezig met hoe die kleuren invloed hadden op mijn humeur. Ik weet nog dat ik hem zwart had geschilderd en na vier dagen helemaal depressief was. Dus ik had al snel in de gaten dat kleur een enorme invloed heeft op emoties. En andersom ook, zo bleek later: na mijn scheiding, de slechtste tijd uit mijn leven, maakte ik onbewust heel veel zwarte interieurs. Boven mijn bed had mijn vader een poster van de Guernica van Picasso opgehangen, waar ik met bewondering naar keek. Dan zag ik die lijnen van die man, heel simpele lijnen waar hij alles mee vertelde. De hele Spaanse Burgeroorlog is samengevat in dat ene schilderij. Ik tekende zelf ook vaak en merkte dat ik met eenvoudige schetsjes veel kon vertellen. Wat goed uitkwam, want ik was woordblind. Op school keek ik naar buiten – ik was totaal niet geïnteresseerd in leren, ik wilde creëren. Dat creatieve zit in mijn familie: mijn opa was stoffeerder en meubelman, mijn overgrootvader schrijnwerker en de generaties daarvoor waren timmerman, schoenmaker… Allemaal vakmensen. Al op jonge leeftijd ging ik met mijn vader en moeder mee naar fabrikanten als Pastoe, Gelderland Meubelen, De Ploeg Stoffen en Spectrum. Daar ontmoette ik de grote interieurarchitecten van toen: Benno Premsela, Kho Liang Ie, Martin Visser… Ik raakte met ze aan de praat. Op basis van die gesprekken zeiden Benno Premsela en Kho Liang Ie tegen mijn ouders: ‘Die zoon van jullie moet van de mulo af en naar de Kunstnijverheidsschool (de huidige Gerrit Rietveld Academie; red.). Het is een natuurtalentje.’ Voor het toelatingsexamen maakte ik een maquette van een woonboot van glas. Toen was ik zestien jaar. Ze waren zo onder de indruk op de Kunstnijverheidschool dat ze niet eens vroegen of ik mijn mulodiploma wel had. Anders hadden ze me helemaal niet mogen toelaten. Ik weet nog goed dat ik iedere ochtend uitkeek naar de post: zou er een brief van de Kunstnijverheidsschool bij zitten? Toen die eindelijk kwam, ben ik ermee naar boven gerend, naar de slaapkamer van mijn ouders – vroeger kwam de post nog vroeg – en ben op hun bed gaan springen: ik was aangenomen! Vanaf die dag is mijn leven veranderd.”

Bestelautootje

“Ik heb de studie heel serieus gedaan. Na het eerste voorbereidende jaar werd mij aangeraden naar de grafische kant te gaan, omdat ik zo goed kon tekenen. Maar ik wilde absoluut binnenhuisarchitect worden, zoals dat toen heette. En als je iets voelt wat je in je hebt, dan moet je dat spoor blijven volgen. Was ik gezegend dat ik op jonge leeftijd al wist wat ik wilde worden? Ik denk dat ouders daar veel aan kunnen doen. De mijne lieten me zien wat de wereld te bieden had. Zo gingen we met hun bestelautootje, met daarop in grote letters ‘J.A. des Bouvrie Complete Woninginrichting’, naar Parijs. We hadden geen cent en sliepen in dat busje onder de Eiffeltoren – tot we werden weggejaagd. Mijn vader was zo brutaal, een echte Amsterdammer. Een lol dat we met elkaar hadden! Die reizen hebben mij toen al enorm geïnspireerd. Bij terugkomst was ik een bom van creativiteit. Reizen is een rode draad door mijn leven geworden. Toen ik op mijn 21e van de Kunstnijverheidsschool kwam, ging ik naar Manilla om rotan meubelen te ontwerpen. Samen met mijn vriend Paul Huf, die daar ook naartoe moest. Hij was degene die mijn eerste meubelen fotografeerde. In die tijd had je een paar fenomenen: Paul Huf voor fotografie, Dick Holthaus en Frank Govers voor mode, Benno Premsela en Kho Liang Ie voor architectuur… Na de oorlog stond alles in het teken van de wederopbouw en wij hadden de energie daarvoor. We zochten elkaar op, gingen met elkaar eten op donderdagavond. Dat waren niet alleen inspirerende gesprekken, er werd ook enorm gelachen. Nu zijn het allemaal aparte groepen geworden, maar toen kwamen al die verschillende disciplines nog samen. We waren één. Waarom zou je als interieurarchitect ook niet geïnteresseerd zijn in fotografie? Je bent gewoon geïnteresseerd in creativiteit. Met Paul Huf als fotograaf, kwamen mijn meubels bovendien veel beter over. Ik liet niet zomaar een fotootje maken.”

Kubusbank

“Toen ik mijn diploma op zak had, ging ik werken in de winkel van mijn ouders. Ik ontdekte meteen dat ik niet een bankstellenverkoper was, maar dat ik klanten vroeg of ze tekeningen van hun woning konden laten zien, of we een muurtje konden weghalen, een deur konden verplaatsen… Op een ochtend in 1969 zag ik meneer Oberman, de oprichter van Gelderland Meubelen, voor onze etalage staan. Ik liep naar hem toe en zei: ‘Kom even binnen.’ ‘Nee, nee,’ zei hij, ‘want jij vindt dat Gelderland geen mooie meubelen maakt. Je ouders verkochten ons altijd heel goed, maar jij niet. Jij prijst Charles Eames en Kjaerholm en zo aan.’ Ik gaf toe dat zijn meubelen inderdaad beter zouden kunnen. Zo raakten we aan de praat. Aan het eind van het gesprek zei hij: ‘Nou, jij met je grote mond, in september is de meubelbeurs. Ontwerp maar iets voor me. Een bank en een fauteuil.’ Dat werden mijn beroemde kubusbank en draaifauteuil. Ik vond het fantastisch om op de fabriek met de modellenmakers die meubels te maken. Eerst had ik nog een beugel om de kubusbank, geïnspireerd door Le Corbusier. Maar Oberman zei: ‘Haal die er nou af, dan wordt hij nog mooier.’ Uiteindelijk werden de bank en de stoel gepresenteerd op de beurs. Ik liep daar rond, maar durfde niet meteen naar de stand te gaan. Ik dacht: straks is er niemand die mijn meubels wil kopen. Maar vanuit de verte kon ik al zien dat het dringen was op de stand. De kubusbank en fauteuil werden aan wel honderd detaillisten verkocht. Ik stond erbij en dacht: groen licht!”

Rijkdom

“De winkel in Bussum ben ik al vrij snel alleen met mijn moeder gaan bestieren. Mijn vader wilde alleen muziek maken. Eerst ben ik er een heel klein tekenstudiootje begonnen. Later kwam er een etage op, toen werd het een professionelere studio. Mijn onvrede met bestaande meubellijnen dreef me om mijn eigen visie op design verder te ontwikkelen. Er kwam meer en meer een duidelijke lijn in mijn werk: licht en functioneel. Zo passen mijn meubels in elk interieur. Neem de bank: doe er bijvoorbeeld een veloursstof om en het wordt een heel ander meubel. In de winkel beneden was ik klanten vooral aan het adviseren. Advies is de grootste rijkdom die je mensen kunt geven, ook nu. Ik was een keer in een modewinkeltje, waar de verkoper zei: ‘Dit is een nieuw jasje, dat een mooi overhemd en dat een leuke broek.’ Ik voelde dat hij mij niet een product aan het verkopen was, maar een sfeer. Precies hetzelfde deed ik in Bussum. Soms vroeg mijn moeder, als ik net klanten had geholpen: ‘Jan, heb je nou eens een bank verkocht?’ ‘Nee, ik heb alleen gezegd dat er een muur uit moest.’ ‘Ja maar dan hebben we niets verkocht.’ ‘Moet jij eens opletten als die mensen terugkomen.’ En inderdaad kwamen ze terug en dan mocht ik hun hele huis inrichten. Daarvoor gebruikte ik een combinatie van meubels die ik zelf had ontworpen en meubels van fabrikanten. Ik vond Charles Eames prachtig, Kjaerholm, de Egg Chair van Arne Jacobsen… Dat had ik allemaal in onze zaak staan. Die kreeg ik in consignatie. Die importeurs zagen wel: hé, dat is een gek jongetje daar in Bussum, aan hem durven we het wel te lenen. Op een gegeven moment had ik zes fauteuils met voetenbankje van Charles Eames geleend. Die had ik opgesteld rond een marmeren tafel met daarop een schaal met rozen. Op een middag kwam meneer Sigmond, de directeur van IBM, binnen en die zei: ‘Ik wil dat hebben, precies zoals het daar staat.’ Toen heb ik met mijn Deux Chevaux al die stoelen naar zijn woning gebracht. En het daar meteen goed neergezet.”

Showbizzmensen

“Wat de zaken ook ten goede kwam: op de Brinklaan zat café Het Brinkje, waar veel showbizzmensen kwamen, onder wie Wim Sonneveld, Toon Hermans en Wim Kan. Mijn vader zat daar vaak gezellig te borrelen, want hij had helemaal geen zin in de zaak. Als hij hoorde dat iemand wilde gaan verbouwen, zei hij: ‘Je moet mijn zoon hebben, dat is zo’n talent!’ Ik kreeg dus al die artiesten over de vloer. Dat kwam ook door mijn eigen leven: ik hield van joie de vivre, gezelligheid. Op mijn 21e richtte ik Wim Sonneveld al in. En Toon Hermans heb ik tot zijn dood verbouwd en ingericht. Bij Toon moest ik iedere ochtend dat we daar verbouwden, met hem ontbijten. Dan wilde hij mij vertellen wat hij precies wilde. Het was niet alleen het succes, maar ook mijn uitstraling en mijn vermogen om te luisteren naar de opdrachtgever. Ik weet nog dat Toon mij een keer belde, dat was in zijn laatste levensjaar, en zei: ‘Jan, ik ben vreemdgegaan: ik heb een klassieke eethoek gekocht en die staat hier nu. Als jij niet zorgt dat hij binnen een uur het huis uit is en er een nieuwe eethoek staat…’ Impulsief had hij iets gekocht, waarna hij meteen bij me terugkwam. Die band heb ik met al mijn klanten. Gisteren ben ik langs een huis in Amsterdam gegaan dat ik aan het verbouwen ben, van een heel lief stel. Mooie zwarte kozijnen, een prachtige keuken… De vloer zou die dag zwart worden gemaakt. Ik loop door het huis en denk: oh, het wordt allemaal veel te zwart. Dus ik ga plassen – dan krijg ik altijd ideeën –, kom terug en zeg tegen haar: ‘Ik zeg iets wat ik niet gezegd heb: die vloer moet naturel blijven.’ Doodse stilte. Zij roept haar man en zegt: ‘Jan is gek geworden. Hij wil de vloer niet meer zwart hebben.’ Die man omhelst me. Hij had er zelf ook al aan gedacht. Daar gaat het dus om: die band met je klant.”

Gezelligheid

“In 1993 ging ik met mijn ontwerpstudio over naar Naarden-Vesting. Samen met Monique toverde ik het monumentale pand Het Arsenaal om tot een designstudio en meubelzaak. Een plek waar we mensen ‘leren wonen’. En we leren zelf ook nog elke dag. We zijn continu met ons eigen huis bezig. Ik woon er nu veertig jaar en heb het in die tijd wel dertig keer verbouwd. Ik heb wel eens gehad dat ik mijn keuken op een andere plek zette en dat ik ‘s nachts wakker werd met het idee: hij staat nog niet goed. De volgende dag werd hij weer gesloopt en zette ik hem op de plek waar hij nu nog staat. Het gaat niet om iets moois te maken, dat is niet zo moeilijk, het gaat om iets functioneel te maken. Dat geldt voor een kantoor, een huis, een restaurant. Gerard Fagel van De Hoefslag wist precies hoe een restaurant eruit moest zien. Hij zei altijd: de eerste die je ziet als je binnenkomt, moet lachen; het interieur moet er beter uitzien dan bij je thuis; en het eten moet gewoon lekker zijn. Datzelfde zie je terug in Het Arsenaal: daar heerst een ongedwongen gezelligheid. De meeste mensen die hier werken, stuur ik met pensioen. Klanten komen hier niet voor niks. Iedereen die hier rondloopt, wil wel wat. Daarom moet je er een goed contact mee creëren. Daarom gaat het met veel meubelzaken zo slecht, omdat dat gewoon bankstellen verkopers zijn.”

Bloemkool

“Mijn leven lang maak ik al interieurs die stappen verder zijn. Vijfentwintig jaar geleden bijvoorbeeld was de open keuken de toekomst. Ik haalde het muurtje weg tussen de woonkamer en de keuken, en toen kregen we ineens ruimte en konden we communiceren met elkaar. Want de vrouw had toen nog maar één recht en dat was het aanrecht. Heel luxe had ze dan een luikje waardoor ze het eten kon aanreiken. Toen dat wandje weg was, ontstond er een andere manier van met elkaar wonen. De vrouwen hadden alleen het commentaar dat je in de zitkamer luchtjes kreeg: dat je daar de bloemkool rook. Met een beetje sterke afzuigkap was dat verholpen. Omdat het huidige bouwsysteem te duur is om daar in de toekomst mooie dingen mee te bouwen, ontwikkelde ik duurzame villa’s voor Narvik HomeParcs – crisis betekent verandering, ga die verandering dan ook aan in slechte tijden. Voor die villa’s maakte ik gebruik van hout. Dat scheelt de helft in de kosten. Bovendien kan je met hout snel bouwen en het biedt een waanzinnige isolatie. Ook ben ik bezig om van leegstaande kantoren woningen te maken. Dat doe ik door er kant-en-klare units in te zetten, met een keuken, badkamer en slaapkamer. Zo zoek ik altijd naar manieren om betaalbare woningen of meubels te maken. Want je kan ontwerpen wat je wilt, als het publiek het niet kan kopen, heb je er niets aan. De meubelen van Gelderland en Linteloo waren altijd een klap goedkoper dan de Italiaanse, maar ze waren net zo mooi en ze zaten beter. Het is niet het ontwerp, het is waar behoefte aan is.”

Sigarendoosje

“Behalve duurzaamheid en ruimte speelt ook beleving een rol in mijn ontwerpen. Neem de kantoren die ik heb gebouwd voor UNIT4. Normaal zie je bij binnenkomst een balie met een juffrouw erachter. Zo vind ik niet dat je een kantoor moet binnenkomen. Ik heb een bar gemaakt waar koffie wordt geserveerd, waar je een kort gesprek kunt voeren en waar je ook kunt inchecken. Je moet sfeer maken, zodat het personeel net zo graag naar kantoor als naar huis gaat. Het is een kwestie van anders denken. Daarmee ben ik baanbrekend geweest voor het Nederlandse interieur. Ik heb het pad geëffend voor Marcel Wanders, Job Smeets en Piet Hein Eek. Toen ik begon, was er niks. Alleen maar chagrijnigheid en schoonmetselwerk. Ik heb ervoor gezorgd dat jonge ontwerpers veel beter aan de slag kunnen. Niemand had een binnenhuisarchitect. Ik heb hun vak bekendgemaakt. En sinds een aantal jaren dragen twee opleidingen mijn naam: het Jan des Bouvrie College van het ROC in Amsterdam en de Jan des Bouvrie Academie (hbo), onderdeel van Saxion Next in Deventer. Daar ben ik enorm trots op: er zijn maar weinig mensen die in hun leven al twee scholen op hun naam hebben staan. Ik ga zo’n vier keer per jaar langs bij de ROC. En ook de tekenaars van mijn studio geven daar les. Ik hecht eraan dat de leerlingen leren tekenen. Zo maak ik mijn schetsjes nog altijd op de achterkant van mijn sigarendoosje, dat is een impuls. Die geef ik soms zo aan Gelderland of aan de studio. Ik vind het een must om wat je geleerd hebt over te brengen. Na het afgelopen studiejaar op het ROC heb ik aan negentig leerlingen het diploma uitgereikt. Er zaten driehonderd man familie. De blijdschap! Je hebt geen idee met wat voor kick ik daarna naar huis reed. Die kinderen kunnen een meubelzaak beginnen, doorstuderen… Heerlijk! Mijn werkervaring is een leermodule geworden.”

Stapelbedjes

“In mijn ontwikkeling ben ik van binnen naar buiten gegaan, van interieurontwerper naar architect. Een grote invloed daarop hebben mijn meesters gehad. Op mijn opleidingen hamer ik er ook op: zoek je meester. Voor mij waren dat Le Corbusier en Gerrit Rietveld, van wie ik een keer les heb gehad. Ik weet nog goed dat ik Rietveld mijn eerste tekeningetje van een kinderkamer liet zien. Hij zei: ‘Goh Jan, dat ziet er goed uit. Maar als je nou alles weglaat, wordt het een stuk beter.’ Ik zat er helemaal erdoorheen: wat bedoelt hij nou? Ik had die kinderkamer ingericht met leuke stapelbedjes en kastjes en dingen. Toen ging ik eens goed kijken en zag ik dat er veel te veel in stond, dingen die helemaal niet nodig waren. Op dat moment maakte ik de switch: doe alleen wat noodzakelijk is, dan creëer je ruimte – dáár gaat het om. En daarom maak ik plattegronden waarin mensen lekker kunnen bewegen, zonder dat ze over elk bijzettafeltje struikelen. En nu ontwerp ik huizen waar nog maar één deur in zit: naar de wc toe. Dus open ruimtes. Dat mensen niet meer in hokjes denken, maar in ruimte. Toen ik op de Kunstnijverheidsschool zat, gingen we een keer naar het Zwitsers studentenhuis in Parijs, dat Le Corbusier gebouwd heeft. Als je binnenkomt, loopt het plafond in de hal langzaam omhoog, met aan het eind heel hoge ramen: je loopt dus naar het licht toe. Ik heb dan het talent dat ik dat meteen begrijp. Dat pik ik op en ik ga er verder mee. Niet dat ik concreet door zulke inspiratie ‘naar buiten’ ben gegaan. Nee, er kwam iemand bij mij binnen, die zei: ‘Je gaat nu mijn huis bouwen.’ Ik had het nog nooit gedaan, maar het ging meteen goed. En dat heeft echt grote vormen aangenomen. Zo heb ik een hele wijk in Naarden ontworpen. Ik kreeg als richtlijn dat de appartementen een schuin dak moesten hebben en er traditioneel uit moesten zien. Daar hield ik me niet aan. Ik tekende iets heel anders: drie gebouwen met appartementen erin. Dat hebben we ingediend – daar was ik alleen zelf niet bij. Het werd meteen afgekeurd. Drie weken later heb ik precies hetzelfde ingediend. Werd in één keer goedgekeurd. En dat kwam omdat er één vent bij zat die mijn emotie begreep. Het gaat dus ook om het overbrengen van je energie. Hetzelfde was het geval bij de villa die ik op Curaçao heb gebouwd. Dat project heb ik op eigen kosten gerealiseerd, omdat ik voor zo’n krankzinnige villa met een heel hoge ruimte niet zomaar een opdrachtgever vond. Ik nam het risico, omdat ik ervan overtuigd was dat het goed was. En ik zit graag op Curaçao. Ik combineer het nuttige met het aangename. Uiteindelijk heb ik vijf van die villa’s gebouwd en verkocht.”

Joie de vivre

“Dat is het leuke aan mijn leven: ik reis de hele wereld over. Ik heb een hotel gebouwd op Saint Barth, twee villa’s in Moskou, een huis in India… Zo’n gek leven! Ik ben nu bezig met een vijfhonderd vierkante meter groot appartment in Miami van klanten uit Moskou. Die hebben ons laatst meegenomen naar het Kremlin. Daar kom je normaal niet in. Alleen onze koning en koningin zijn daar geweest. Ik was daar met Monique. Dan denk ik: ja, wie maakt dat nou mee? Ik liep als een jongetje door dat grote Kremlin met die enorme gouden deuren en zalen. Dat maak ik allemaal mee. Door mijn vak. Daar ben ik wel trots op; dat ik dat bereikt heb in mijn leven. Niet alleen maar meubeltjes ontwerpen en huizen bouwen, maar ook de joie de vivre eromheen. Mijn levensfilosofie is: waar ik ben is het leuk. Wat ik nog zou willen doen? Een totale Jan des Bouvrie-collectie maken. Banken, stoelen, bedden, kasten… Daarover ben ik nu in gesprek met een fabrikant uit India. Ik ben benieuwd of dat lukt. Dat vind ik wel weer een stap.”